Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 december 2021;
- de akte overleggen nadere producties, tevens houdende een verzoek ex art. 22a lid 2 Rv van Achmea;
- de akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van Bleckmann;
- de akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van Nord Cargo;
- de aanvullende akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van Bleckmann;
- de aanvullende akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van Nord Cargo;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022;
- de antwoordakte uitlaten producties en overleggen nadere producties van Achmea;
- de antwoordakte van Nord Cargo;
- de antwoordakte van Bleckmann met twee producties;
- de antwoordakte van Achmea.
2.De feiten
cartonsmet 760 items
.Het is onduidelijk waar dit deel van de zending gebleven is.
security departementeen melding van een mogelijk diefstal van Nord Cargo ontvangen. Op 13 februari 2020 om 12:05 heeft Bleckmann de vermissing van de zending aan O’Neill gemeld.
‘survey report (final)’uitgebracht. Daarin is onder meer opgenomen (productie 6 Achmea, p. 5):
final report of survey’ uitgebracht. Daarin is onder meer opgenomen (productie 8 Achmea, p. 5) :
3.Het geschil
In de hoofdzaak
4.De beoordeling
Eiswijzigingen
“(…) When transporting goods the Contractor does not commit itself as carrier but only as transport manager (freight forwarder) (…)”.Daarna volgt een passage waarin Bleckmann de Fenex-expeditievoorwaarden op haar dienstverlening van toepassing verklaart. Bleckmann heeft deze zelfde mededeling, namelijk dat zij zich niet verbindt als vervoerder, maar uitsluitend als expediteur (inclusief een verwijzing naar de Fenex-expeditievoorwaarden), opgenomen op haar website. Tegen deze achtergrond had Achmea haar stelling dat Bleckmann contracteerde als vervoerder nader moeten onderbouwen. Dat O’Neill in haar aansprakelijkstelling van 2 maart 2020 schrijft dat
“(…) dit transport onder verantwoordelijkheid en voor risico van Bleckmann (…)”kwam, valt niet te rijmen met de afspraken die volgen uit de (raam)overeenkomst. Bovendien is voor de onderhavige beoordeling enkel van belang welke afspraken partijen voorafgaand aan de dienstverlening met betrekking tot de zending hebben gemaakt. Dat partijen in het kader van de zending afwijkende afspraken hebben gemaakt, heeft Achmea niet gesteld. Ook de omstandigheid dat Bleckmann in haar interne claimprocedure heeft opgenomen dat zij in voorkomende gevallen schade vergoedt, doet niet af aan het voorgaande. Immers, die passage is niet maatgevend voor de contractuele hoedanigheid van Bleckmann. Zij zou in de hoedanigheid van expediteur of bewaarnemer ook schade kunnen vergoeden.
“(…) According to our information, Bleckmann failed to disclose promptly all of the relevant documents and contracts with the carrier and moreover refused to transfer its title to claim against the carrier to O’Neill. As stipulated by 8:63 DCC (Dutch Civil Code), a forwarder is consequently liable as if it was the carrier. (…)”.Dat Achmea, zoals zij zelf heeft aangevoerd, Bleckmann in deze brief aansprakelijk stelt voor de volledige schade en dat daaraan de gedachte ten grondslag lag dat Bleckmann als vervoerder aansprakelijk was, blijkt niet uit het hiervoor opgenomen citaat. Onder verwijzing naar artikel 8:63 BW stelt Achmea immers dat Bleckmann, als ware zij vervoerder, volledig aansprakelijk is voor de geleden schade. De omstandigheid dat Bleckmann zich pas bij gelegenheid van de conclusie van antwoord expliciet heeft beroepen op haar expediteurschap, leidt niet tot een andere conclusie. De conclusie van antwoord is het geëigende moment om alle betwistingen en verweren naar voren te brengen en Achmea had hier, gezien de inhoud van voornoemde brief, bij het uitbrengen van de dagvaarding rekening mee moeten houden. Tot slot is hiervoor reeds toegelicht dat uit AON’s e-mail van 20 januari 2020 niet kan worden afgeleid dat Bleckmann afstand deed van haar hoedanigheid van expediteur. Op grond van het voorgaande kan worden aangenomen dat de verjaringstermijn in ieder geval op 2 november 2020 is gaan lopen.