ECLI:NL:RBZWB:2022:7653
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen met verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 verzonden, waarbij de waarde van de woning op € 357.000 was vastgesteld per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-één-kap-woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning maximaal € 231.000 waard was. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatie door een deskundige, die de woning heeft vergeleken met vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om de waarde te betwisten.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de behandeling van het bezwaar en beroep 34 maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn 24 maanden bedraagt. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.000 toe voor deze overschrijding, die volledig door de minister van Justitie en Veiligheid moet worden vergoed. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en wijst de verzoeken tot proceskostenvergoeding en griffierecht toe.