ECLI:NL:RBZWB:2022:7676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
9928419_E16112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over servicekosten tussen huurder en verhuurder met betrekking tot de afrekening van servicekosten en de toepassing van het Beleidsboek Servicekosten en Nutsvoorzieningen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder en verhuurder over de servicekosten die de huurder dient te betalen. De huurder, aangeduid als [eiser], vordert een verklaring voor recht dat de servicekosten over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 € 8.562,21 bedragen en dat de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], een deel hiervan moet betalen. De verhuurder heeft de servicekosten vastgesteld op een totaalbedrag van € 6.619,27, waar de huurder 1/15e deel van moet betalen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het Beleidsboek Servicekosten en Nutsvoorzieningen van de Huurcommissie, dat als leidraad dient voor de beoordeling van de servicekosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij tijdig heeft gevorderd om te oordelen over de punten waarover de huurcommissie uitspraak heeft gedaan. De rechter heeft vervolgens de verschillende posten van de servicekosten beoordeeld, waaronder kosten voor elektra, tuinonderhoud, schoonmaakkosten en de kosten van de huismeester. De rechter heeft geoordeeld dat de huurder niet hoeft bij te dragen aan de schoonmaakkosten van de centrale hal, omdat hij geen gebruik maakt van deze ruimte. De totale servicekosten zijn vastgesteld op € 6.619,27, en de huurder is veroordeeld tot betaling van € 441,28, verminderd met betaalde voorschotten.

De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De nakosten zijn ook toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter M. Rouwen op 16 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Locatie Breda
zaak/rolnr.: 9928419 CV EXPL 22-1814
vonnis d.d. 16 november 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van het geding

Bij tussenvonnis van 13 juli 2022 is een mondelinge behandeling bevolen op 20 oktober 2022. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tot slot daarvan is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
Eiser (verder te noemen: [eiser] ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
a. a) de vordering van gedaagde (verder te noemen: [gedaagde] ) af te wijzen;
b) voor recht te verklaren dat de servicekosten over de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 € 8.562,21 bedragen;
c) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van 1/15e deel hiervan aan [eiser] binnen 14 dagen na dit vonnis, zijnde € 570,81, te verminderen met betaalde voorschotten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
d) althans subsidiair de totale servicekosten over de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 in goede justitie te bepalen, met veroordeling van [gedaagde] daar 1/15e deel van te voldoen aan [eiser] binnen 14 dagen na dit vonnis, verminderd met betaalde voorschotten;
e) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure en in de nakosten.
[eiser] heeft daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder met betrekking tot de woning staande en gelegen aan de [adres 1] . In het pand aan de [adres 1] zijn in totaal 15 appartementen gevestigd. [gedaagde] heeft een verzoek ingediend bij de huurcommissie ter verlaging van de servicekosten. Omdat [eiser] wegens privéomstandigheden te laat was met het indienen van stukken, heeft de huurcommissie bij uitspraak van 24 december 2021 de totale servicekosten voor alle 15 woningen vastgesteld op € 0,-. [eiser] is op 11 januari 2022 in verzet gegaan tegen deze uitspraak. De huurcommissie heeft op 5 april 2022 uitspraak gedaan in de verzetzaak en het verzet ongegrond verklaard, omdat er sprake was van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. [eiser] kan zich niet verenigen met die uitspraak. De servicekosten over de periode van 1 mei 2020 tot 30 april 2021 bedragen € 8.562,21. Ter onderbouwing heeft [eiser] als productie 4 bij dagvaarding de facturen overgelegd die optellen tot dit bedrag. Als één van de 15 huurders, is [gedaagde] daarvan 1/15e deel verschuldigd.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan.
De huurcommissie heeft juist geoordeeld. [eiser] had op zijn minst uitstel kunnen vragen bij de huurcommissie, maar heeft dat nagelaten.
Op grond van het Beleidsboek Nutsvoorzieningen en Servicekosten en het Besluit kleine herstellingen dienen de door [eiser] opgevoerde posten in het geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening te komen. Voor wat betreft het schoonhouden van de gemeenschappelijke hal geldt dat [gedaagde] , en met hem nog negen andere huurders, deze hal nooit gebruiken. Zij hoeven dan ook niet te betalen voor het schoonmaken daarvan. Voor wat betreft het tuinonderhoud en de huismeester geldt dat het onderhoud van de tuin niet goed gebeurd en de huismeester zijn taken niet (juist) uitvoert.
2.3
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd zal, indien en voor zover relevant, onder De beoordeling aan de orde komen.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
Uit artikel 7:262 lid 1 BW volgt dat wanneer de huurcommissie een uitspraak heeft
gedaan, de huurder en de verhuurder zijn gebonden aan die uitspraak van de huurcommissie
alsof zij dat wat de huurcommissie heeft bepaald zelf zijn overeengekomen, tenzij één van
binnen acht weken na verzending van die uitspraak een beslissing van de kantonrechter heeft
gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. In dat
geval vervalt de uitspraak van de huurcommissie.
3.2
In dit geval dateert de uitspraak van de huurcommissie van 5 april 2022 en heeft [eiser]
bij dagvaarding van 24 mei 2022 gevorderd te oordelen over punten waarover de
huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Dit is binnen de termijn van acht weken. [eiser]
is dus ontvankelijk in zijn verzoek. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de
huurcommissie terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een niet verschoonbare
termijnoverschrijding. De kantonrechter is echter niet gebonden aan de door de
huurcommissie gehanteerde termijnen voor indiening van stukken. Aangezien de uitspraak
van de huurcommissie met het instellen van de onderhavige vordering is komen te vervallen,
vindt bij de kantonrechter een nieuwe toets plaats.
Inhoudelijk
3.3
Partijen verschillen van mening over het deel van de servicekosten dat [gedaagde] voor
zijn rekening dient te nemen. Deze kwestie zal hierna per post worden beoordeeld. Daarbij
zal de volgorde worden aangehouden zoals [gedaagde] die heeft gehanteerd in het overzicht in zijn conclusie van antwoord. De kantonrechter zal bij de beoordeling aansluiten bij hetgeen is vastgelegd in het Beleidsboek Nutsvoorzieningen en Servicekosten van de huurcommissie (hierna te noemen: het Beleidsboek, waarin op sommige plekken wordt verwezen naar het Besluit kleine herstellingen), aangezien er in dit geval geen redenen zijn om van dat beleid af te wijken.
Elektra onderhoud gemeenschappelijke ruimten
3.4
De facturen die betrekking hebben op deze post zijn overgelegd als productie 9 bij productie 4 van de dagvaarding. Op de factuur van 29 oktober 2020 staat bij uitgevoerde werkzaamheden: ‘Storing buitenverlichting blok B (zijde [adres 1] )’. Deze factuur bedraagt € 202,68. Op de factuur van 31 januari 2021 staat bij uitgevoerde werkzaamheden: ‘Lampen Blok B – [adres 2] / [adres 1] Breda nakijken’. Deze factuur bedraagt € 275,58.
3.5
Het beleidsboek bepaalt hierover het volgende:

Het vervangen van lampen is een kleine herstelling die de huurder moet uitvoeren. Als de
verhuurder deze werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren, mogen de kosten hiervan aan de
huurder doorberekend worden.
Aan de huurder kunnen de kosten voor het gering en dagelijks onderhoud doorberekend worden.
Het gaat hierbij om het vervangen van lampen, tl-buizen en tl-starters en het verrichten van
reparaties aan kapjes en schakelaars.
Voor rekening van de verhuurder blijven de kosten voor het vervangen van armaturen, het
vernieuwen van (delen van) de installatie, reparaties aan de installatie en schade veroorzaakt door vandalisme.
En:
‘Technische installaties die aard- en nagelvast aan het gebouw verbonden zijn maken daar onlosmakelijk deel van uit. Deze installaties vormen een bestanddeel van de woonruimte en worden dan ook als onroerend aangemerkt. Dat houdt in dat de verhuurder een onderhoudsplicht heeft voor deze installaties. De (periodieke) onderhoudskosten kunnen daarom niet als servicekosten aan de huurder doorberekend worden. Dit geldt ook voor de kosten voor het klein onderhoud en de keuringskosten. Sommige onderhoudscontracten bevatten een 24-uurs-service. Een dergelijke service houdt in dat de huurder zeven dagen per week en 24 uur per dag een storing kan melden. De kosten voor deze extra service kunnen wel aan de huurder doorberekend worden. Als de verhuurder de totale onderhoudskosten niet kan specificeren, gaat de Huurcommissie uit van een verdeling waarbij 20% wordt aangemerkt als de kosten voor deze service. Alleen deze kosten kunnen dan bij de huurder in rekening gebracht worden. Sommige installaties, zoals een individuele cv-installatie of mechanische ventilatie, bevinden zich geheel binnen het woonruimtegedeelte van de huurder. De kleine herstellingen die hieraan verricht worden, kunnen aan de huurder doorberekend worden. Het moet dan wel gaan om werkzaamheden die onderhoudstechnisch eenvoudig zijn en geen specialistische kennis vereisen en waar bovendien geen noemenswaardige kosten aan verbonden zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het ontluchten en bijvullen van het water van een individuele verwarmingsinstallatie.’
3.6
[eiser] heeft, gelet op de inhoud van de factuur, onvoldoende onderbouwd dat deze werkzaamheden slechts het vervangen van (een) lamp(en) betreffen. De facturen melden het verhelpen van een storing en het nakijken van lampen. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van gering en dagelijks onderhoud. De gewerkte uren, van 2,5 uur respectievelijk 3,5 uur doen bovendien vermoeden dat de werkzaamheden meer omvatten dan het enkele vervangen van een lamp. De werkzaamheden moeten dan ook worden geacht te vallen onder de categorieën reparatie aan de installatie dan wel onderhoud van een technische installatie die onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het gebouw. Deze kosten daarvan komen op grond van het Beleidsboek voor rekening van [eiser] als verhuurder.
Opruimkosten vandalisme container
3.7
De factuur die betrekking heeft op deze post is overgelegd als productie 10 bij productie 4 van de dagvaarding. Daarop staat vuilniswagen € 50,- en werkuren 2 uur à € 45,- per uur is € 90,-. Inclusief btw telt deze factuur op tot een bedrag van € 169,40. Ter zitting is verduidelijkt door de gemachtigde van [eiser] dat het overige commentaar dat op de factuur staat, aanbevelingen betreffen van het loodgietersbedrijf over wat nog meer uit te voeren. Dat werk is niet uitgevoerd en dus ook niet in rekening gebracht.
3.8
Verder is ter zitting door partijen naar voren gebracht dat deze factuur verband houdt met het feit dat de verzamelcontainer in brand is gestoken. Vanwege die brand was de gemeente niet bereid de rommel op te ruimen, aldus [eiser] . Daarom heeft [eiser] een klusbedrijf ingeschakeld dat de troep heeft opgeruimd. De kosten van het vervangen van de container zit niet bij deze factuur inbegrepen.
3.9
Het Beleidsboek bepaalt het volgende over huisvuil:

Het ophalen van huisvuil kan een onderdeel zijn van de taken van een huismeester of een schoonmaakbedrijf. Het kan echter ook een aparte kostenpost vormen van de servicekosten. Dit is het geval als de verhuurder vuilniszakken verstrekt en ophaalt bij de huurder of een vuilcontainer ter beschikking stelt. De kostprijs van de vuilniszakken en de kosten van het transport van deze vuilniszakken van de woonruimte naar de openbare weg kunnen bij de huurder in rekening gebracht worden. Als een vuilcontainer ter beschikking wordt gesteld, kan hiervan de huur of een gebruiksvergoeding doorberekend worden.
Over tuinonderhoud wordt het volgende bepaald:
‘Het tuinonderhoud is een kleine herstelling die de huurder moet uitvoeren. Als de verhuurder deze werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren, mogen de kosten hiervan aan de huurder doorberekend worden.’
3.1
De onderhavige kosten betreffen niet het reguliere afvoeren van huisvuil of het reguliere schoonmaken van de gemeenschappelijke tuin, maar extra opruimkosten als gevolg van vandalisme. Het Beleidsboek verziet niet uitdrukkelijk in een regel voor die situatie. Wel is daarin bepaald dat herstel van schade
aan de elektra installatieals gevolg van vandalisme op grond van het beleid voor rekening van de verhuurder komt. Dat is echter niet vergelijkbaar met deze situatie, omdat de elektra installatie onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het pand en daarmee een bestanddeel vormt van de woonruimte. Een vuilcontainer is een roerende zaak. Verder is in het Beleidsboek bepaald dat de verhuurder een gebruiksvergoeding mag doorberekenen voor het ter beschikking stellen van een vuilcontainer. Naar de kantonrechter begrijpt, heeft [eiser] het vervangen van de vuilcontainer voor zijn rekening genomen en vraagt hij geen gebruiksvergoeding voor het ter beschikking stellen daarvan. De kantonrechter acht het dan redelijk dat de incidentele opruimkosten van de oude container met inhoud uit de gemeenschappelijke tuin als bijzonder tuinonderhoud voor rekening van de huurders komen. Aldus wordt geoordeeld.
Schoonmaakkosten centrale hal
3.11
De facturen die betrekking hebben op deze post zijn overgelegd als productie 2 bij productie 4 bij dagvaarding. Deze tellen op tot een bedrag van € 949,54 en betreffen reguliere schoonmaakkosten van de gemeenschappelijke hal.
3.12
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn woning één van de tien woningen is die een eigen voordeur op de tuin hebben. De bewoners van deze woningen komen nooit in de hal. Slechts vijf woningen hebben een voordeur met ingang op de centrale hal. De schoonmaakkosten van de centrale hal worden dan ook ten onrechte verhaald op de bewoners van alle 15 appartementen.
3.13
In het Beleidsboek is over de verdeelsleutel het volgende bepaald:
‘In principe dienen de kosten gelijk verdeeld te worden over het aantal woonruimten dat gebruik maakt of kan maken van de levering of dienst. Een woning die in het geheel geen gebruik maakt en ook niet hoeft te maken van de gemeenschappelijke ruimten, hoeft niet te betalen voor kosten die daar betrekking op hebben. Dit kan het geval zijn bij een woning op de begane grond, met een eigen toegang, zonder berging of brievenbus in de gemeenschappelijke ruimten.’
3.14
Ter zitting is komen vast te staan dat de woning die [gedaagde] huurt een eigen voordeur heeft op de tuin, dat zijn elektrameter zich in de kelder bevindt en dat hij een eigen brievenbus heeft. Via een andere entree kan [gedaagde] naar zijn berging en naar de fietsenstalling. In voldoende mate is aannemelijk geworden dat [gedaagde] geen gebruik maakt of hoeft te maken van de (deels) gemeenschappelijke hal. Dat hij feitelijk de mogelijkheid heeft om in de hal te komen, zoals door [eiser] is aangevoerd, is niet beslissend. Dat betekent dat [gedaagde] wordt gevolgd in zijn standpunt dat hij niet hoeft mee te betalen voor de schoonmaakkosten van de centrale hal.
De kosten van de huismeester
3.15
Deze post heeft betrekking op de als productie 4 bij productie 4 bij dagvaarding overgelegde factuur van de huismeester ten bedrage van € 780,- voor 26 gewerkte uren. Als beschrijving staat op de factuur ‘
probleemoplossing zoals buitensluiting, stroomuitval, verstopping, losse kraam etc Contacten/communicatie leveranciers, verhuurder versus huurders’.
3.16
[gedaagde] heeft om te beginnen aangevoerd dat de huismeester zijn taken niet (goed) uitvoert. Als voorbeelden noemt hij dat de poort als sinds oktober 2020 niet op slot kan, het gras in de tuin 30+cm hoog is, het onkruid hoger dan 1m is en afgewaaide dakpannen er een paar maanden later nog lagen.
Daarbij komt op grond van het geldende beleid slechts 70% van de kosten van de huismeester voor rekening van de huurders, aldus [gedaagde] .
3.17
Het Beleidsboek bepaalt op dit punt het volgende:

Een huismeester kan werkzaamheden verrichten op het gebied van schoonmaken, onderhoud, reparatie, voorlichting, toezicht en controle.
De huismeester voert werkzaamheden uit die voor zowel de huurders, als voor de verhuurder van belang zijn. De totale kosten mogen daarom niet volledig aan de huurders doorberekend worden. De Huurcommissie houdt in principe een verdeling aan waarbij 70% van de kosten ten laste van de huurders komt en 30% ten laste van de verhuurder. De Huurcommissie kan hiervan afwijken als blijkt dat de feitelijke werkzaamheden een andere verdeling rechtvaardigen.
3.18
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het is mogelijk dat de huismeester zijn taken niet adequaat heeft uitgevoerd. Het is dan aan (ver)huurder(s) om hem daarop aan te spreken en om, als dat niet het gewenste effect heeft, zich te beraden over het in de arm nemen van een andere huismeester. Dat laatste is in casu ook gebeurd: [eiser] is overgestapt op een andere beheerder. Het uitgangspunt is dat de verhuurder de gemaakte kosten voor de huismeester (deels) mag doorberekenen aan huurders. Niet gesteld of gebleken is dat deze kosten niet zijn gemaakt.
Op grond van de beleidsregels komt slechts 70% van de kosten van het huismeesterschap ten laste van de huurders komt. Dit komt voor de onderhavige periode neer op een bedrag van
€ 546,-.
Tuinonderhoud
3.19
De facturen die zijn overgelegd als productie 3 bij productie 4 bij de dagvaarding hebben betrekking op deze post. Deze facturen tellen op tot een bedrag van € 3.883,67.
3.2
[gedaagde] heeft ten eerste aangevoerd dat er amper tuinonderhoud is geweest. Hij wijst er ook in dit verband op dat het gras in de zomer meer dan 30cm hoog was.
Los daarvan is de tuin voor iedereen toegankelijk, omdat de poort niet kan worden afgesloten. Omdat de tuin openbaar is, komen de kosten van het onderhoud ervan voor rekening van de verhuurder, aldus [gedaagde] .
3.21
Het Beleidsboek bepaalt het volgende over de kosten van tuinonderhoud:

Het tuinonderhoud is een kleine herstelling die de huurder moet uitvoeren. Als de verhuurder deze werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren, mogen de kosten hiervan aan de huurder doorberekend worden. De onderhoudskosten kunnen alleen aan de huurder doorberekend worden als hij het exclusieve gebruiksrecht van de groenvoorziening heeft. Als de groenvoorziening een openbaar karakter heeft, blijven de onderhoudskosten voor rekening van de verhuurder. Iedere groenvoorziening heeft een eigen karakter en wordt per geval beoordeeld door de Huurcommissie. Hierbij kunnen afscheidingen als hekken, bosschages en verbodsbordjes een rol spelen. Bij een 'kijktuin' kan de huurder de tuin slechts zien, maar is het niet mogelijk deze te betreden. Vanwege deze onbereikbaarheid is het voor de huurder niet mogelijk onderhoud uit te voeren. Een verhuurder die het tuinonderhoud laan uitvoeren, neemt dit in dat geval niet over van de huurder, die immers deze mogelijkheid niet heeft. Om deze reden kunnen de onderhoudskosten van een kijktuin niet aan de huurder doorberekend worden.
3.22
Ook op dit punt geldt dat [eiser] als verhuurder de in rekening gebrachte kosten voor tuinonderhoud mag doorbelasten aan huurders, onder wie [gedaagde] . Dat [gedaagde] niet tevreden is met de kwaliteit van het tuinonderhoud, is een reden om daarover in gesprek te gaan, maar betekent niet dat hij de rekening van de verrichte werkzaamheden niet hoeft te voldoen. Overigens heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat het pand een voormalig klooster betreft met een grote tuin en hij zijn best doet om wat betreft tuinonderhoud een balans te vinden tussen enerzijds goed (genoeg) onderhouden en anderzijds niet te hoge kosten. Inmiddels is een andere tuinman ingeschakeld.
Dat de poort niet sluit en er derden zijn, zoals bouwvakkers van een nabijgelegen project, die zich toegang verschaffen tot de tuin, betekent niet dat de tuin een openbaar karakter heeft gekregen. De huurders hebben nog steeds een exclusief gebruiksrecht. Als er derden zijn die inbreuk maken op dat recht, kunnen zij daarop worden aangesproken. Het argument van [gedaagde] dat de tuin een openbaar karakter heeft gekregen en de onderhoudskosten ervan daarom voor de verhuurder zijn, gaat dan ook niet op.
De kosten voor het tuinonderhoud komen voor rekening van huurders, onder wie [gedaagde] .
Glasverzekering
3.23
De factuur die betrekking heeft op deze post is overgelegd als productie 7 van productie 4 bij de dagvaarding. Daarop staat een netto jaarpremie van de opstalverzekering van
€ 2.614,78. Volgens [eiser] komt een deel van € 593,- van die factuur voor rekening van de huurders.
3.24
Het Beleidsboek bepaalt het volgende over verzekeringen:

De verzekeringen die direct verband houden met de onroerende zaak (zoals opstal-, brand-, stormschade-, bedrijfsschade- en aansprakelijkheidsverzekering) blijven voor rekening van de verhuurder.
De kosten van een glasverzekering en een inboedelverzekering voor in gebruik gegeven roerende zaken kunnen wel aan de huurder doorberekend worden.
Als de glasverzekering onderdeel uitmaakt van de opstalverzekering, kunnen uitsluitend de kosten die betrekking hebben op de glasverzekering aan de huurder doorberekend worden. Als de verhuurder de totale kosten niet kan specificeren, gaat de Huurcommissie uit van een verdeling waarbij 15% van de kosten van de opstalverzekering aangemerkt wordt als de kosten voor de glasverzekering.
3.25
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat het deel van € 593,- betrekking heeft op de glasverzekering en daarom voor rekening van de huurders komt. Omdat [eiser] als verhuurder de kosten niet heeft kunnen specificeren, worden 15% van de kosten van de opstalverzekering, conform het Beleidsboek, aangemerkt als kosten voor de glasverzekering. Dit komt neer op een bedrag van € 392,27.
De posten waarover overeenstemming bestaat
3.26
Partijen zijn het eens dat de volgende posten aan huurders mogen worden doorbelast:
- de kosten van elektra van gemeenschappelijke ruimte van € 874,73 (productie 5 bij productie 4 van de dagvaarding);
- het deel van de onderhoudskosten van de cv van € 250,- (productie 6 bij productie 4 bij dagvaarding);
- de kosten van gotenreiniging van € 188,- (productie 8 bij productie 4 bij de dagvaarding).
3.27
Verder zijn partijen het erover eens dat [eiser] als verhuurder gerechtigd is om 5% administratiekosten in rekening mag brengen voor alle administratieve handelingen om tot een servicekostenafrekening te komen.
Conclusie
3.28
De totale servicekosten over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 waaraan [gedaagde] moet bijdragen bedragen dan ook:
opruimkosten vandalisme container € 169,40
Huurdersdeel kosten huismeesterschap € 546,-
Kosten tuinonderhoud € 3.883,67
Kosten glasverzekering € 392,27
Kosten elektra gemeenschappelijke ruimte € 874,73
huurdersdeel onderhoudskosten cv € 250,-
Kosten gotenreiniging
€ 188,-
€ 6.304,07
Administratiekosten 5%
€ 312,20
Totaal € 6.619,27
3.29
Het sub a) gevorderde, het afwijzen van de vordering van [gedaagde] , zal worden afgewezen, aangezien van een gerechtelijke vordering van [gedaagde] geen sprake is.
Het sub b) gevorderde, de verklaring voor recht dat de servicekosten over de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 € 8.562,21 bedragen, zal worden afgewezen, aangezien de kantonrechter van oordeel is dat de servicekosten waaraan [gedaagde] moet bijdragen een ander bedrag behelst.
Het subsidiair gevorderde is toewijsbaar, in die zin dat de servicekosten waaraan [gedaagde] dient bij te dragen over de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 worden vastgesteld op € 6.619,27. Er is subsidiair geen verklaring voor recht gevraagd.
[gedaagde] zal worden veroordeeld daarvan 1/15e deel te voldoen aan [eiser] , dat
€ 441,28 bedraagt, verminderd met betaalde voorschotten.
3.3
Aangezien beide partijen op verschillende punten in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd.
3.31
De nakosten zijn toewijsbaar als hierna te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] ter zake zijn deel van de servicekosten over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 te voldoen het bedrag van € 441,28, verminderd met betaalde voorschotten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat beide partijen daarvan hun eigen kosten dragen;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
16 november 2022.