ECLI:NL:RBZWB:2022:7708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/02/391750 / HA ZA 21-663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van voormalig bestuurder jegens vennootschap in faillissement

In deze zaak heeft de curator van een failliete besloten vennootschap (BV) de voormalig bestuurder aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De curator vorderde een bedrag van € 115.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, alsook andere bedragen die de voormalig bestuurder contant heeft opgenomen en overgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalig bestuurder, ondanks dat hij geen bestuurder meer was, grote contante bedragen van de bankrekening van de vennootschap heeft opgenomen en zonder toestemming van de nieuwe bestuurder geld heeft overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de voormalig bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij niet bevoegd was om deze handelingen te verrichten. De curator heeft zijn vorderingen onderbouwd met bewijsstukken, waaronder bankafschriften en verklaringen van betrokkenen. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen en de voormalig bestuurder veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen in voorwaardelijke reconventie van de voormalig bestuurder niet aan de orde kwamen, omdat zijn beroep op verrekening in conventie slaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Middelburg
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/391750 / HA ZA 21-663
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.A. Kerkhof te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.R. Klaver, onttrokken.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 20 april 2022 en de daarin genoemde stukken,
– de conclusie van antwoord in reconventie met producties 23 tot en met 30,
– het B2 formulier d.d. 18 oktober 2022, waaruit blijkt dat mr. Klaver zich op verzoek van zijn cliënt heeft onttrokken,
– het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1
De curator vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
1. betaling van een bedrag van € 115.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
2. betaling van een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
3. betaling van € 55.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
4. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
in voorwaardelijke reconventie
2.2
[gedaagde] vordert bij vonnis, naar de rechtbank begrijpt, een viertal bedragen van in totaal € 122.021,00, ter zake waarvan hij zich in conventie op verrekening beroept.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.3
Partijen betwisten elkaars vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1
Gelet op de samenhang tussen de conventie en de voorwaardelijke reconventie worden deze hieronder gezamenlijk behandeld.
3.2
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
– Bij vonnis van deze rechtbank van 10 september 2019 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] BV (hierna: [eiser] ) in staat van faillissement verklaard met benoeming van [curator] tot curator.
– [gedaagde] was tot 28 november 2018 bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser] .
– Bij koopovereenkomst van 1 oktober 2018 heeft [gedaagde] zijn aandelen verkocht aan de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) voor een koopprijs van € 4.000,00. De levering heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 28 november 2018. In artikel 2 van de akte is opgenomen dat koper een gedeelte van de koopprijs
(€ 200,00) heeft voldaan en het restant van de koopprijs zal voldoen in vijf maandelijkse termijnen van elk € 750,00, voor het eerst op 30 november 2018. In artikel 12 van de akte is bepaald dat de verkoper uit zijn functie van bestuurder wordt ontslagen onder verlening van decharge en de koper tot bestuurder wordt benoemd, alles met ingang van het tijdstip onmiddellijk na het verlijden van de akte.
– De curator heeft na zijn benoeming in eerste instantie geen contact kunnen krijgen met [naam 1] . Daarop heeft hij zich tot [gedaagde] gewend. Bij brief van 11 oktober 2019 heeft de curator [gedaagde] verzocht hem te informeren op welke wijze hij met de vennootschap verband houdt, c.q. wat zijn relatie is met de vennootschap. Daarop heeft [gedaagde] bij e-mail van 17 oktober 2019 de curator bericht dat hij eind november 2018 zijn aandelen aan [naam 1] heeft verkocht:
“De administratie werd zoals vereist en noodzakelijk overgedragen aan de nieuwe eigenaar en mijn bestuurlijke bemoeienis hield hiermee op. Ik heb de heer [naam 1] al eerder telefonisch getracht om opheldering te vragen, doch ik word niet teruggebeld. Er waren op het moment van overdracht in ieder geval geen activiteiten meer in de BV. De bedoeling was om er nieuwe activiteiten in te gaan ontwikkelen, dit is er vermoedelijk niet van gekomen.”
– Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft de curator [gedaagde] gevraagd wanneer de activiteiten door [gedaagde] zijn beëindigd en welke activiteiten dat waren. De curator heeft verder opgemerkt:
“Ik neem aan dat nu de activiteiten, naar ik aanneem dus ergens 2018 waren gestopt, althans voordat uw betrokkenheid eindigde, op dat moment de vennootschap ook geen schulden meer had en dus alle schulden waren voldaan, in ieder geval op het moment dat u de aandelen verkocht? Wellicht dat u mij daarover nog iets kunt melden?”Hierop heeft hij [gedaagde] bij e-mail van 3 november 2019 als volgt gereageerd:
“Ik heb per november 2008 in de aandelen aan de heer [naam 1] verkocht.Er waren toen geen activiteiten meer in.Ik heb bij de verkoop bedongen, dat er nog 5 maanden salaris zouden worden overgemaakt.Dit werd ook correct gedaan.Ik heb hier geen verdere bemoeienis meer mee.Het schijnt dat er gedurende een aantal maanden nog een RC bestaan heeft tussen de koper, maar daar weet ik verder niets van.Ik kan u dus niet verder helpen.”
– Bij e-mail van 4 november 2019 heeft de curator [gedaagde] nog een aantal aanvullende vragen gesteld, onder andere over de reden waarom hij nog salaris kreeg, nu hij geen bemoeienissen meer met de vennootschap had. Daarop heeft [gedaagde] bij e-mail van 13 maart 2020 geantwoord:
”Er zou in november bij de overdracht 4.000,00 overname aandelen worden betaald. Dit was er toen niet. Er werd slechts 200,00 betaald, het restant 3.800,00 euro en Daarom en een klein deel van de eerder door mij verstrekte leningen aan [naam 4] , Ingaande december 2018 zal er rond de 12.000,00 totaal in termijnen aan mij worden betaald. Dit is ook zo gedaan.”En
“Het is eigenlijk geen salaris maar een deel betaling voor aandelen en een klein deel van de lening.”. Ter onderbouwing van deze afspraak heeft [gedaagde] verwezen naar een bijgevoegde overdrachtsbalans vastgesteld per 1 december 2018, waarin onder
“vreemd vermogen op lange termijn”onder
“lening directies”een bedrag van
€ 8.500,00 is opgenomen en onder
“lening (oud) directie aandelen”een bedrag van
€ 3.800,00. Verder heeft hij in reactie op deze e-mail de curator bericht:
“Ik ben eind 2018 weer als [beroep] ZZP’er gestart en heb deze geldverslindende zaak geheel achter mij gelaten. Ik heb met winkeltje spelen financieel alles verloren, mijn huwelijk is er door kapotgegaan, ik zit met veel privé schulden en kan in mijn huidige opdracht niet zomaar weglopen.
De afspraak, maandag as. 10.00 uur bij u op kantoor, kan hierdoor tot mijn spijt ook niet doorgaan. Wel heb ik al uw vragen met de huidige wetenschap en onderbouwd met kopieën van balans en facturen, beantwoord. Ik zend u deze relevante stukken in bijlage toe. Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.”
– Nadat de Rabobank de curator had geïnformeerd over een bij die bank op naam van [eiser] geadministreerde bankrekening, heeft de curator bij de Rabobank de bankafschriften opgevraagd over de jaren 2017 tot en met 2019, om zo inzicht te verkrijgen in het betalingsverkeer van de vennootschap. Uit de bankafschriften blijkt dat er vanaf de datum van aandelenoverdracht vier contante geldopnames zijn geweest: op 28 november 2018 een bedrag van € 10.000,00, op 29 november 2018 een bedrag van € 30.000,00 en op 15 januari 2019 en 24 januari 2019 telkens een bedrag van € 37.500,00. Uit de door de bank aan de curator verstrekte ontvangstbevestigingen blijkt dat deze vier bedragen van in totaal € 115.000,00 zijn opgenomen door [gedaagde] , die de ontvangstbevestiging heeft getekend in zijn hoedanigheid van (wettelijke) vertegenwoordiger van [eiser] .
– Verder blijkt uit de bankafschriften dat er op 11 januari 2019 twee bedragen zijn overgeschreven van elk € 27.500,00 met omschrijving
“aanbetaling [adres] restant voor 01-04-2019. zie overeenkomst”.De bedragen zijn overgeschreven naar een bankrekeningnummer op naam van [naam 2] . Uit onderzoek is de curator gebleken dat [eiser] gevestigd was in het pand van [naam 2] en dat dit pand toebehoort aan de heer [naam 3] , de stiefvader van [gedaagde] .
– Verder blijkt uit de bankafschriften dat er op 21 januari 2019 met de bankpas van [eiser] drie bedragen zijn gepind van in totaal € 5.000,00.
– Tot slot blijkt uit de bankafschriften dat er aan [gedaagde] loon is betaald over de maanden december 2018 tot en met april 2019.
– In februari 2020 heeft [naam 1] zich bij de curator gemeld. De curator heeft op 18 februari 2020 met [naam 1] op zijn kantoor gesproken. [naam 1] heeft verklaard dat hij na 28 november 2018 geen contact meer heeft gehad met [gedaagde] , met uitzondering van twee keer kort telefonisch contact over post die kennelijk voor de vennootschap bestemd was en over de administratie. [naam 1] betwist dat hij afspraken heeft gemaakt met [gedaagde] . Hij weet ook niets van een afspraak over het doorbetalen van salaris. Hij wist niet beter dan dat de vennootschap geen geld meer had. De vennootschap beschikte volgens [naam 1] niet over een bankrekening. De bankrekening waarover de vennootschap beschikte zou door [gedaagde] worden overgenomen.
– Tijdens een verhoor ex artikel 106 jo 105 Fw, dat plaatsvond op 16 oktober 2020, heeft de curator [gedaagde] geconfronteerd met de vier contante geldopnames van in totaal € 115.000,00 en de twee overschrijvingen van in totaal € 55.000,00. Met betrekking tot de contante geldopnames heeft [gedaagde] verklaard dat hij zich dat niet kan herinneren. Hij weet niet wie het geld heeft opgehaald. Hij was op die data geen bestuurder meer. De bankpas is altijd op naam van [eiser] blijven staan, dus het kan best zijn dat hij [naam 1] bij deze opnames heeft geholpen. Hij kan zich herinneren dat hij wel eens geld voor [naam 1] heeft opgenomen toen de bankpas nog niet op zijn naam stond, maar hij weet niet of dit een of meerdere keren is geweest. Op de vraag van de curator wat er met het contant opgenomen geld is gebeurd, heeft [gedaagde] geantwoord dat de opnames zullen hebben plaatsgevonden in opdracht van [naam 1] en het geld dus zal zijn afgedragen aan [naam 1] . Met betrekking tot de twee overschrijvingen heeft [gedaagde] verklaard dit hem niets zegt. [naam 2] is een businesscentrum in Roosendaal, waar hij in die periode een kantoor/magazijn huurde. Met betrekking tot de [adres] in Bergen op Zoom heeft [gedaagde] verklaard dat hij daar sinds oktober 2019 woont. Hij is de eigenaar van het pand sinds juni 2019. De woning is gefinancierd met een hypotheek.
– Naar aanleiding van dit verhoor van [gedaagde] heeft de curator de rechter-commissaris gevraagd om ook [naam 1] op te roepen voor een verhoor. Dat verhoor heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Tijdens dat verhoor heeft [naam 1] verklaard dat hij met [eiser] een meubelzaak wilde beginnen. Hij had daarvoor ook een meubelwinkel gehad die failliet was gegaan. Hij wilde een doorstart realiseren, maar zover is het nooit gekomen. Hij heeft de BV feitelijk nooit gebruikt. Voor zover hij weet waren er geen activiteiten van de BV, toen hij de aandelen overnam. Er zat niets in. Hij heeft [gedaagde] sinds de aandelenoverdracht niet meer gezien. Voor de vennootschap heeft hij nooit een bankrekening geopend en daar nooit een bankrekening voor gehad. Hij heeft geen pasjes of pincodes gehad van de bankrekening van [eiser] . Bij de overname van de aandelen is besproken of hij de bankrekening wilde overnemen. Hij heeft toen aan [gedaagde] aangegeven dat hij zelf een bankrekening zou openen. De bankrekening van [eiser] is bij [gedaagde] gebleven. Hij heeft met de bankrekening van [eiser] nooit iets van doen gehad. Met betrekking tot de gelden heeft [naam 1] verklaard dat hij het geld niet heeft opgenomen. Hij weet er niets van. Hij weet ook niet wat er met dat geld is gebeurd. Hij heeft [gedaagde] nooit opdracht gegeven om geld op te nemen en hij heeft ook nooit geld van [gedaagde] ontvangen.
– Na daartoe op 10 september 2021 verkregen verlof heeft de curator op 1 november 2021 conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde] , gelegen aan de [adres] te Bergen op Zoom.
3.3
De curator legt aan zijn vorderingen de stelling ten grondslag dat [gedaagde] zich zonder recht of titel een bedrag van € 115.000,00 in contanten heeft toegeëigend. De curator vordert dit bedrag terug, primair op grond van onrechtmatige daad, subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op grond van onverschuldigde betaling. Voor wat betreft de overschrijving van het bedrag van totaal € 55.000,00 stelt de curator dat [gedaagde] niet bevoegd was om deze overboekingen te verrichten en daarmee onrechtmatig jegens de vennootschap heeft gehandeld. De vennootschap heeft hierdoor schade geleden ter hoogte van dit bedrag. Tot slot stelt de curator dat [gedaagde] drie keer een bedrag van in totaal
€ 5.000,00 heeft gepind met de bankpas. Ook voor deze opnames geldt dat hij dat heeft gedaan zonder daartoe opdracht te hebben gekregen van de bestuurder van [eiser] en zonder zijn toestemming. [gedaagde] heeft deze bedragen zonder recht of titel behouden en daarmee onrechtmatig gehandeld.
3.4
[gedaagde] erkent dat hij een viertal bedragen van in totaal € 115.000,00 in contanten heeft opgenomen en een drietal bedragen van in totaal € 5.000,00 heeft gepind. Hij betwist echter dat hij dat zonder recht of titel heeft gedaan. Hij stelt deze bedragen met instemming van [naam 1] te hebben opgenomen en eveneens met instemming van [naam 1] te hebben verrekend met zijn vorderingen op de vennootschap ten bedrage van € 86.140,00, € 17.081,00, € 15.000,00 en
€ 3.800,00. Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [gedaagde] dat de vordering op de vennootschap van € 86.140,00 verband houdt met door hem verrichte betalingen ten behoeve van de vennootschap. Deze vordering staat in de jaarstukken van 2017 vermeld als kortlopende vordering. Deze vordering staat niet op de overnamebalans, die [gedaagde] voor de curator heeft opgesteld en door de curator als productie 7 in het geding is gebracht. Die balans klopt niet.
De vordering van € 17.081,00 is een vordering op de vennootschap in rekening-courant en de vordering van € 15.000,00 is de vergoeding van ongeveer vijf maanden loon die hij zou krijgen in verband met het feit dat hij na overdracht van de aandelen nog enige tijd bancair bevoegd zou blijven bij de bank. [naam 1] wilde om hem moverende redenen zelf (nog) niet bij de bank bevoegdheid krijgen. De vordering van € 3.800,00 ziet op de restant koopsom. [gedaagde] stelt dat hij na verrekening van deze bedragen, die hij voorwaardelijk in reconventie vordert, niets meer aan de boedel verschuldigd is. Voor wat betreft de overschrijvingen verwijst hij naar de als productie 1 door hem in het geding gebrachte koopovereenkomst van 3 januari 2019, waaruit blijkt dat [naam 3] als verkoper aan [eiser] , vertegenwoordigd [naam 1] , als koper het pand aan de [adres] te Bergen op Zoom verkoopt voor een koopprijs van € 275.000,00. Overeengekomen is dat 20% van de koopprijs voor 1 april 2019 dient te worden aanbetaald en dat bij niet betaling van het restant de overeenkomst komt te vervallen door annulering. De annuleringskosten bedragen eveneens 20% van de verkoopprijs. [gedaagde] stelt deze aanbetaling voor de vennootschap te hebben gedaan met instemming van [naam 1] .
3.5
Vooropgesteld wordt dat het door [gedaagde] in deze procedure gevoerde verweer niet strookt met de eerder door hem aan de curator per e-mails verstrekte informatie en evenmin met de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Daaruit volgt immers dat hij na de aandelenoverdracht geen (bestuurlijke) bemoeienis meer met [eiser] had en dat hij zich niets kan herinneren van contante opnames en overschrijvingen. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris komt er op neer dat voor zover hij al gelden zou hebben opgenomen, hij dat in opdracht van [naam 1] heeft gedaan en aan [naam 1] heeft afgedragen. De overboekingen van € 55.000,00 zeggen hem niets. Onder deze omstandigheden mag van [gedaagde] worden verwacht dat wanneer hij in het kader van deze procedure voor het eerst met een verklaring komt voor zijn handelen die hij niet eerder heeft gegeven, hij die verklaring ook deugdelijk onderbouwt. Daarvan is echter geen sprake.
3.6
Dat [gedaagde] , naar hij stelt, de bedragen van € 115.000,00 en € 5.000,00 met instemming van [naam 1] heeft opgenomen, wordt door de curator betwist. Deze stelling strookt niet met de verklaring van [naam 1] , die volgens de curator ontkent [gedaagde] daarvoor toestemming te hebben gegeven. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd en slechts volstaan met een algemeen bewijsaanbod. Dat is in het licht van zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris onvoldoende. Daar komt bij dat, naar de curator terecht heeft aangevoerd, [gedaagde] na de aandelenoverdracht geen bestuurder van [eiser] meer was en om die reden niet meer bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen. Onduidelijk is dan ook waarom de Rabobank hem als wettelijke vertegenwoordiger van [eiser] voor ontvangst van de contante gelden heeft laten tekenen. Onder
“identificatie afhaler”staat op de door de Rabobank afgegeven ontvangstbevestiging (productie 8 bij dagvaarding)
“ [gedaagde] , die overeenkomstig de bepalingen van WID is geïdentificeerd, is mij persoonlijk bekend.”Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] een volmacht had van [naam 1] en evenmin dat de Rabobank op de hoogte was van het feit dat [gedaagde] zijn aandelen had overgedragen en niet langer bestuurder was. Voor wat betreft het gebruik van de bankpas geldt dat [gedaagde] als pashouder van deze betaalpas op grond van artikel 13 lid 2 van de van toepassing zijnde Algemene voorwaarden zakelijke bankpas en creditcard van de Rabobank 2015 (producties 27 en 29 bij dagvaarding) zijn pas niet meer mocht gebruiken, nu hij niet langer bestuurder was. Op grond van artikel 17 van genoemde algemene voorwaarden had hij als pashouder zijn pas moeten laten blokkeren. Door gebruik te blijven maken van de bankpas op het moment dat hij geen bestuurder meer was en vervolgens zonder instemming van [naam 1] grote bedragen contant geld op te nemen van de bankrekening van [eiser] en als pashouder de bankpas te gebruiken om geld te pinnen, heeft [gedaagde] jegens de vennootschap onrechtmatig gehandeld.
3.7
Dat [gedaagde] , naar hij stelt, een aantal vorderingen heeft op de vennootschap die hij met toestemming van [naam 1] heeft verrekend met de door de hem opgenomen gelden, wordt door de curator gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing van zijn vordering van € 86.140,00 verwijst [gedaagde] naar jaarstukken die door hem niet in het geding zijn gebracht. Uit de door de curator als producties 23 en 25 overgelegde correspondentie blijkt dat hij [gedaagde] herhaalde malen om de cijfers over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft gevraagd, alsmede om de onderliggende administratie. De enige stukken die de curator van [gedaagde] heeft ontvangen heeft hij als productie 26 in het geding gebracht. Dit betreffen de door [gedaagde] per e-mail aan zijn accountant aangeleverde omzetcijfers. Enige onderbouwing voor de door [gedaagde] gestelde vordering kan daarin niet worden gevonden. Verder heeft [gedaagde] op verzoek van de curator nog een overdrachtsbalans in het geding gebracht (productie 7 bij dagvaarding). Nog daargelaten dat [gedaagde] daarvan bij conclusie van antwoord stelt dat deze door hem opgestelde balans onjuist is, blijkt ook uit deze balans niets van een kortlopende vordering van [gedaagde] van € 86.140,00. Ook de vordering in rekening-courant van € 17.081,00 is op geen enkele wijze onderbouwd. Ook hier heeft [gedaagde] het bij een blote stelling gelaten. Dat [gedaagde] met [naam 1] heeft afgesproken dat hij een vergoeding zou krijgen van
€ 15.000,00 voor het verrichten van bankzaken voor de vennootschap, is evenmin nader onderbouwd. Gelet op de verklaring van [naam 1] , die die afspraak ontkent, en de eerder door [gedaagde] aan de curator verschaft informatie, die niet strookt met deze stelling, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit nader te onderbouwen. Dat geldt te meer nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, het er voor gehouden moet worden dat [gedaagde] niet bevoegd was om namens de vennootschap bankzaken te verrichten. Dan ligt een vergoeding daarvoor ook niet voor de hand. De stelling van [gedaagde] dat hij nog een aantal vorderingen op de vennootschap had, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, voor wat betreft de vordering van
€ 86.140,00, € 17.081,00 en € 15.000,00. De curator heeft niet betwist dat [gedaagde] nog een vordering op [eiser] heeft ter zake de restant koopsom. Dat er van de koopsom van € 4.000,00 maar een bedrag van € 200,00 is voldaan, volgt uit de akte van levering. Daarmee resteert er nog een bedrag van € 3.800,00. Dit bedrag komt voor verrekening in aanmerking.
3.8
Voor wat betreft de twee overschrijvingen ten bedragen van in totaal € 55.000,00 acht de rechtbank de verklaring die [gedaagde] hiervoor bij conclusie van antwoord geeft niet erg geloofwaardig. Weliswaar heeft hij ter onderbouwing daarvan als productie 1 een koopovereenkomst overgelegd tussen [eiser] en [naam 3] , maar de authenticiteit van deze koopovereenkomst wordt door de curator gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft de curator verklaard dat hij in augustus 2022 hierover met [naam 1] heeft gesproken en dat [naam 1] heeft verklaard niet bekend te zijn met deze koopovereenkomst. [gedaagde] is ter zitting niet verschenen, zodat hij hierop niet heeft kunnen reageren. Dit komt voor zijn risico. De rechtbank heeft pas een dag voor de zitting vernomen van de advocaat van [gedaagde] dat hij zich op verzoek van [gedaagde] als advocaat onttrekt. Deze onttrekking had [gedaagde] er echter niet van behoeven te weerhouden om op zitting te verschijnen. De rechtbank acht de betwisting van de authenticiteit van de koopovereenkomst door de curator alleszins begrijpelijk. Het ligt immers niet voor de hand dat [gedaagde] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 16 oktober 2020 niets meer weet van deze door hem gedane overschrijvingen. De bedragen zijn immers overgeschreven onder de vermelding van
“aanbetaling [adres] restant voor 01-04-2019. zie overeenkomst”.Bovendien betreft het het pand waar [gedaagde] al sinds juni 2019 eigenaar van is en waarin hij sinds oktober 2019 woont. Dat er een rechtmatige grondslag was om deze bedragen over te boeken naar de bankrekening van [naam 2] , is onvoldoende onderbouwd. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat ook deze overschrijving als een onrechtmatige handeling jegens de vennootschap kan worden beschouwd.
3.9
Het vorenoverwogene leidt dat de slotsom dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de vennootschap heeft gehandeld door grote bedragen in contanten van de bankrekening van [eiser] op te nemen, bedragen van deze bankrekening te pinnen en bedragen van deze bankrekening over te schrijven. De schade die de vennootschap – en thans de boedel – daardoor leidt bestaat uit de opgenomen en overgeschreven bedragen. Dat betekent dat de vorderingen in conventie zullen worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] terzake de koopsom ad € 3.800,00 in mindering brengen op het bedrag van € 5.000,00. Nu voor wat betreft die vordering het beroep op verrekening in conventie slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de vordering in voorwaardelijk reconventie.
3.1
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
3.11
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie als na te melden, de beslagkosten daaronder begrepen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een bedrag ter grootte van
€ 115.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
4.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een bedrag ter grootte van
€ 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
4.3
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een bedrag ter grootte van
€ 55.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
4.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de curator gevallen en tot op heden begroot op € 7.780,13, de beslagkosten daarbij inbegrepen,
4.5
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022. []