ECLI:NL:RBZWB:2022:7713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/02/403659 FARK 22-5263
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding en wijziging zorgmachtiging in het kader van de Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot schadevergoeding op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. van ’t Hoff, had een verzoek ingediend tot schadevergoeding van € 420,=, omdat hij meende dat hij zonder titel was opgenomen in een accommodatie. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging te laat had ingediend, maar dat dit niet leidde tot schade voor verzoeker. De rechtbank stelde vast dat verzoeker zijn opname vrijwillig wilde voortzetten, ongeacht de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de normschending en de gestelde schade, en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de communicatie tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur verbeterd moet worden om dergelijke termijnoverschrijdingen in de toekomst te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/403659 FARK 22-5263
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
Beschikking van 13 december 2022van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J.J. van ’t Hoff te Tilburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIEvan het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant,
gevestigd te Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de officier van justitie.

1.Procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het verzoek van 25 november 2022, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- het verweer van de officier van justitie van 5 december 2022, ingekomen ter griffie op diezelfde datum.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 7 december 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is verschenen de advocaat van verzoeker. Hoewel daartoe correct opgeroepen zijn verzoeker en de officier van justitie niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is de rechtbank van hun afwezigheid de hoogte gesteld.
1.3
De rechtbank besluit tot de voorzetting van de mondelinge behandeling in afwezigheid van verzoeker en de officier van justitie.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 oktober 2022 is in de zaak met kenmerk een C/02/401295 / FA RK 22/4063 een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker verleend, inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toediening van medicatie;
- verrichten van medische controles;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
1.2
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 8 november 2022 in de zaak met kenmerk C/02/403091 / FA RK 22/4979, heeft de officier van justitie verzocht om wijziging van de zorgmachtiging, zoals die op 6 oktober 2022 ten aanzien van verzoeker is afgegeven, aldus dat daaraan voor de duur van de thans lopende machtiging worden toegevoegd:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- controle op aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opname in een accommodatie.
1.3
Bij beschikking van 10 november 2022 heeft de rechtbank voormeld verzoek afgewezen. De rechtbank overwoog daarbij als volgt:
Gebleken is intussen van een minder bezwarend alternatief, nu betrokkene tijdens de tijdelijke opname weer op (een hogere dosis) medicatie wordt ingesteld, betrokkene daaraan volledig meewerkt en er sindsdien een voorzichtige verbetering van zijn toestandsbeeld wordt gezien. Tevens heeft betrokkene de bereidheid uitgesproken het verblijf in de instelling ter verdere stabilisatie vrijwillig uiterlijk tot aan zijn verjaardag op [geboortedag] voort te zetten en ook daarna aan de medicatie toediening en medische controles in ambulante vorm te blijven meewerken. Er is derhalve op dit moment geen noodzaak meer tot het verlenen van zorg waar de reeds geldende zorgmachtiging niet in voorziet.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe de officier van justitie, althans de Staat der Nederlanden, te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 420,=.

4.De standpunten

4.1
Verzoeker legt, samengevat, aan zijn verzoek tot schadevergoeding ten grondslag dat
hij op basis van tijdelijke verplichte zorg gedwongen opgenomen is geweest in een accommodatie. De in artikel 8:12 lid 4 Wvggz genoemde termijn is hierbij niet in acht genomen. Verzoeker stelt dat er sprake is geweest van een verblijf zonder titel voor de periode van vier dagen. De tijdelijke verplichte zorg ving aan op 3 november 2022. De rechtbank heeft het verzoekschrift van de officier van justitie met betrekking tot een wijziging van de zorgmachtiging ontvangen op 8 november 2022 en vervolgens heeft de rechtbank op dat verzoek besloten op 10 november 2022.
Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding moet rekening gehouden worden met de ernst van de normschending en de gevolgen voor verzoeker. In het geval van verzoeker is van belang dat hij in het kader van een zorgmachtiging thuis verbleef, maar door tijdelijke zorg gedwongen opgenomen is geweest en dat hij door de termijn-overschrijding een lange periode in onzekerheid heeft geleefd. Dit leidde bij hem tot spanning en frustratie. Verzoeker heeft herhaaldelijk aangegeven weg te willen, maar werd toch gedwongen om te blijven. Verzoeker begroot zijn schade op € 105,= per dag dat hij zonder titel en tegen zijn zin heeft moeten verblijven in de accommodatie. Aansluiting wordt gezocht bij de forfaitaire bedragen zoals die zijn vastgesteld in het LOVS.
In aanvulling op het verzoek wordt door mr. Van ’t Hoff bij de mondelinge behandeling, samengevat, aangevoerd dat het verzoek van de officier van justitie uiterlijk op maandag 7 november 2022 bij de rechtbank binnen had moeten zijn. Nu de rechtbank pas op donderdag 10 november 2022 op het verzoek heeft besloten, is verzoeker vier dagen, te weten maandag 7 november 2022 tot en met donderdag 10 november 2022, opgenomen geweest zonder titel. Immers, nu de officier van justitie het verzoek niet tijdig heeft ingediend, liep de termijn van de tijdelijk verplichte zorg met inachtneming van de Algemene termijnenwet af op maandag 7 november 2022. Desgevraagd bevestigt mr. Van ’t Hoff dat verzoeker bij de mondelinge behandeling van 10 november 2022 heeft aangegeven vrijwillig langer bij de instelling te willen blijven, weliswaar uit pragmatisch oogpunt. Het was voor verzoeker praktisch niet mogelijk om terug te keren naar de plek waar hij verbleef.
4.2
De officier van justitie verweert zich tegen het verzoek en voert daartoe schriftelijk, samengevat, het volgende aan. De tijdelijke zorg is gestart op donderdag 3 november 2022 om ongeveer 17.00 uur. Het advies van de geneesheer-directeur is tezamen met de aanvraag van de zorgverantwoordelijke op maandag 7 november 2022 ingediend bij de officier van justitie, en daarmee buiten de wettelijke termijn van drie dagen. Echter, deze termijnoverschrijding is niet te wijten aan de officier van justitie. Na ontvangst van de stukken van de geneesheer-directeur heeft de officier van justitie bij de rechtbank op de volgende ochtend - 8 november 2022 - het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging ingediend. Volgens de officier van justitie heeft hij daarmee voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 8:12 lid 4 en 5 Wvggz. Het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging is onverwijld ingediend. Daarom dient het verzoek tot schadevergoeding te worden afgewezen.

5.Beoordeling

5.1
Artikel 8:12 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de in het eerste lid bedoelde periode moet worden voortgezet, hij daartoe uitsluitend kan beslissen indien een door hem gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van het advies van de geneesheer-directeur daarover, bij de officier van justitie is ingediend.
5.2
De duur van de tijdelijke verplichte zorg, bedoeld in artikel 8:11, is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
5.3
Op grond van artikel 8:12 lid 4 Wvggz beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de aanvraag tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging en dient deze – indien hij instemt met de aanvraag “onverwijld” een verzoek in na zijn beslissing (artikel 8:12 lid 5 Wvggz).
5.4
Op grond van artikel 8:12, lid 6, Wvggz kan de aanvullende verplichte zorg worden verleend
totdat de rechter uitspraak heeft gedaanover het verzoekschrift voor een wijziging van een zorgmachtiging of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel d. Deze laatstgenoemde termijn is
drie werkdagenna ontvangst van een verzoekschrift voor de aanvulling van de zorgmachtiging door de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.5
Samen met verzoeker en de officier concludeert de rechtbank dat het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging bij de rechtbank is binnengekomen op dinsdag 8 november 2022, terwijl de zorg op maandag 7 november 2022 moest eindigen. De conclusie is dat het verzoek aldus buiten de wettelijke termijn ingediend, hetgeen door de officier niet wordt betwist. Dat de rechtbank tijdig op het verzoek heeft beslist staat niet ter discussie.
Evenmin staat ter discussie dat het verzoeker vrij staat, gelet op voornoemde conclusie, om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen ex. artikel 10:12 Wvggz.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling niet duidelijk geworden aan wie de termijnoverschrijding is te wijten. De officier van justitie verklaart de aanvraag op maandag 7 november 2022 van de geneesheer-directeur te hebben ontvangen, maar noemt geen tijdstip van ontvangst. Ook is niet bekend of de officier van justitie éérder dan 7 november 2022 van de tijdelijke zorg aan verzoeker op de hoogte was. De vraag of de officier van justitie het verzoek ‘onverwijld’ bij de rechtbank heeft ingediend is dan ook niet te beoordelen. De vraag of de geneesheer-directeur de aanvraag te laat bij de officier van justitie heeft aangeleverd of dat de officier van justitie de aanvraag op maandag 7 november 2022 tijdig heeft ontvangen, maar zelf het verzoek te laat heeft ingediend, is voor de rechtbank niet te achterhalen.
5.7
Daargelaten aan wie de termijnoverschrijding te wijten is en of verzoeker (zo hij stelt) vier dagen zonder titel opgenomen is geweest, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verzoeker als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen uit de wet schade heeft geleden. De rechtbank beoordeelt deze vraag als volgt.
5.8
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan verzoeker of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, als de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
5.9
Hoewel verzoeker stelt dat hij als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen uit de Wvggz door de officier van justitie schade heeft geleden, gaat de rechtbank hierin niet mee. Immers, uit de beschikking van 10 november 2022 volgt dat verzoeker volledig meewerkt aan de medicatie-toediening en de noodzakelijke medische controles en hij verklaard heeft bereid te zijn het verblijf in de instelling vrijwillig voort te zetten en ook daarna aan de medicatie toediening en medische controles in ambulante vorm te blijven meewerken. Dit correspondeert niet met de door verzoeker gestelde spanning en frustratie. Bovendien verklaart de raadsman van verzoeker bij de mondelinge behandeling dat verzoeker praktisch gezien niet terug kon; hij had om pragmatische reden niet bij de instelling weg gekund. Dit was niet anders geweest als de officier van justitie het verzoek eerder had ingediend. Verzoeker heeft achteraf gefiatteerd langer bij de instelling te willen blijven. Het belang van verzoeker om tot schadevergoeding te verzoeken is daarmee komen te vervallen. Weliswaar is de wettelijke termijn overschreden en is verzoeker onrechtmatig opgenomen geweest, in onderhavig specifiek geval leidt dit niet tot een schadevergoeding.
5.1
Tot slot geeft de rechtbank de officier van justitie nog het volgende mee.
Duidelijk is dat de communicatie tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur in deze zaak te wensen overlaat. Het is aan hen gezamenlijk, maar vooral aan de officier van justitie gelet op zijn rol als verzoeker, om de werkprocessen zodanig te organiseren dat dergelijke termijnoverschrijdingen in de toekomst worden voorkomen.
Indien en voor zover de aanvraag van de geneesheer-directeur door de officier van justitie op maandag 7 november 2022 vóór 17.00 uur is ontvangen, mag van de officier van justitie worden verwacht dat hij diezelfde dag (en daarmee in ieder geval onverwijld) een beslissing op de aanvraag neemt en een verzoek bij de rechtbank indient, zeker in verzoeken omtrent wijziging van de zorgmachtiging en voortzetting van de crisismaatregel.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, bijgestaan door mr. Vos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.