ECLI:NL:RBZWB:2022:7715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
22-008045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die in februari 2022 was veroordeeld voor het uitvoeren van DDOS-aanvallen, had bezwaar gemaakt tegen de afname van zijn DNA-materiaal, stellende dat dit niet van belang was voor de opsporing van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 15 april 2022 DNA-materiaal heeft afgestaan, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de strafbare feiten digitaal zijn gepleegd, maken dat DNA-onderzoek in dit geval niet van betekenis kan zijn. De rechtbank heeft de uitzonderingsgrond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden toegepast, die stelt dat DNA-onderzoek niet gerechtvaardigd is als het niet van belang is voor de opsporing en veroordeling van de feiten. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard en bevolen dat het celmateriaal van de veroordeelde moet worden vernietigd. De beslissing is genomen door rechter E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier J. van ’t Westende. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/800172-18
rk-nummer: 22-008045
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 20 april 2021, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N.J.H. Lina, Martinikerkhof 27, 9701 DB Groningen
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 13 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. N.J.H. Lina als gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat de officier van justitie op 16 maart 2022 veroordeelde heeft bevolen zijn DNA-materiaal af te staan. Veroordeelde heeft aan dit bevel gehoor gegeven en op 15 april 2022 is DNA-materiaal afgenomen. Veroordeelde wenst bezwaar te maken tegen het opnemen en verwerken van dit DNA-materiaal. Klager is door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2022 veroordeeld wegens het uitvoeren van een aantal DDOS-aanvallen in de jaren 2017-2018. Veroordeelde is van mening dat op hem de uitzonderingsgrond van toepassing is. Veroordeeld meent dat een overtreding op grond van de artt. 161sexie en 138b Sr. gelijkgesteld dienen te worden met valsheid in geschrifte, meineed en verduistering die (categorisch) uitgesloten kunnen worden volgens de Wet daar DNA niet van belang is voor de opsporing en veroordeling van dergelijke feiten. Enkel het digitaal spoor is hier van belang. DNA-materiaal is redelijkerwijs niet van belang. Bijzondere omstandigheden hierbij te noemen zijn de omstandigheden dat er sprake is van oude feiten waar veroordeelde pas recentelijk voor is veroordeeld. Veroordeelde is veroordeeld onder toepassing van het adolescentenstrafrecht, mede omdat veroordeelde risico's slecht inschatte en impulsief handelde aldus de reclassering. Er is sprake van een laag recidiverisico. Redenen waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt het bezwaarschrift gegrond te verklaren onder vernietiging van het onder veroordeelde afgenomen DNA-materiaal.
De officier van justitie heeft zich, ter zitting, op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden nu er geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Ook in het opsporingsonderzoek naar digitale DDOS-aanvallen kunnen DNA-sporen van belang zijn. Bijvoorbeeld op in beslag genomen gegevensdragers.

2.De beoordeling

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2022 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het plegen van een groot aantal DDOS-aanvallen tot een werkstraf en een grotendeels voorwaardelijke jeugddetentie.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, heeft veroordeelde celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank overweegt dat veroordeelde een beroep heeft gedaan op de uitzonderinggronden, in die zin dat sprake zou zijn van een veroordeling voor een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De Memorie van Toelichting bij de Wet (Kamerstukken II 2002/03, 28 685 nr 3, p. 10-11 en 14), noemt als voorbeelden van misdrijven waar de bepaling en verwerking van het DNA-profiel naar hun aard niet van betekenis zal kunnen zijn de misdrijven meineed en valsheid in geschrift. Ook denkt de wetgever aan schuldheling en verduistering (Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr 5, p.14). Bij deze feiten wordt, aldus de Memorie, in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek afgenomen.
In de onderhavige zaak is veroordeelde veroordeeld wegens, kort samengevat, het uitvoeren van DDOS-aanvallen. De rechtbank overweegt dat in dit concrete geval, waarin veroordeelde het feit heeft gepleegd enkel en alleen door gebruikmaking van digitale hulpmiddelen waarbij het strafrechtelijk vergrijp tevens strikt digitaal is gepleegd en voornoemde aanvallen digitaal te herleiden waren naar (onder andere) veroordeelde, DNA-onderzoek in beginsel redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. In het geval als het onderhavige zal in beginsel ook in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek worden afgenomen vanwege het vereiste belang van het onderzoek, zodat er sprake is van een door de wetgever bedoelde uitzondering.
Desondanks moet, blijkens de Memorie van Antwoord, het DNA-profiel toch worden verwerkt en bepaald indien er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat veroordeelde zal recidiveren ter zake van andere misdrijven waarvoor DNA-onderzoek wel van belang kan zijn, of indien veroordeelde in het verleden ook andere misdrijven heeft begaan waarbij doorgaans wel celmateriaal achterblijft (Kamerstukken I 2003/04, 28 685, C, p. 9). Van die omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard en dat het celmateriaal moet worden vernietigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg dient te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 27 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.