ECLI:NL:RBZWB:2022:7717
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1979, had bezwaar aangetekend tegen de opname van zijn DNA in de DNA-databank, omdat hij vreesde voor mogelijke fraude met zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 27 juni 2022, waarbij de veroordeelde en de officier van justitie, mr. J. Castelein, zijn gehoord.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De officier van justitie stelde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank bevestigde dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, voldeed aan de vereisten voor DNA-afname. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om strafbare feiten op te sporen en toekomstige misdrijven te voorkomen, en dat er voldoende waarborgen zijn om fraude met DNA-profielen te voorkomen.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het DNA-onderzoek onterecht zouden maken. De beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren werd genomen met inachtneming van de waarborgen die zijn ingebouwd in de procedure van DNA-afname en -verwerking. De rechtbank merkte op dat er strikte procedures zijn voor het transport en de verwerking van celmateriaal, en dat er mogelijkheden zijn voor tegenonderzoek in geval van vermoedens van fraude. De uitspraak werd gedaan door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier.