ECLI:NL:RBZWB:2022:7717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
22-010732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1979, had bezwaar aangetekend tegen de opname van zijn DNA in de DNA-databank, omdat hij vreesde voor mogelijke fraude met zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 27 juni 2022, waarbij de veroordeelde en de officier van justitie, mr. J. Castelein, zijn gehoord.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De officier van justitie stelde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank bevestigde dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, voldeed aan de vereisten voor DNA-afname. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om strafbare feiten op te sporen en toekomstige misdrijven te voorkomen, en dat er voldoende waarborgen zijn om fraude met DNA-profielen te voorkomen.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het DNA-onderzoek onterecht zouden maken. De beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren werd genomen met inachtneming van de waarborgen die zijn ingebouwd in de procedure van DNA-afname en -verwerking. De rechtbank merkte op dat er strikte procedures zijn voor het transport en de verwerking van celmateriaal, en dat er mogelijkheden zijn voor tegenonderzoek in geval van vermoedens van fraude. De uitspraak werd gedaan door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-011970-22
raadkamernummer : 22-010732
datum : 27 juni 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres van [woonplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 19 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 27 juni 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde en de officier van justitie mr. J. Castelein op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Door de veroordeelde is aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing dat zijn DNA-profiel wordt opgenomen in de DNA-databank. Veroordeelde heeft angst voor de mogelijkheid dat er wordt gefraudeerd met zijn DNA-profiel.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Het argument van fraudegevoeligheid is geen uitzondering in de zin van de Wet DNA. De procedure heeft voldoende waarborgen om fraude te voorkomen. Het bezwaarschrift dient ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 29 maart 2022 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid tot een taakstraf van 40 uur met aftrek.
De rechtbank is bevoegd.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 6 april 2022, heeft veroordeelde op 16 mei 2022 celmateriaal afgestaan.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor feitelijke aanrading van de eerbaarheid. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde kan voor een dergelijk feit wel degelijk van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Van een uitzondering die gelegen is in de aard van het feit is geen sprake.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Om die reden wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er in het proces vanaf de afname van celmateriaal tot aan de opname van een DNA-profiel in de DNA-databank veel waarborgen zijn opgenomen om fraude te voorkomen. De rechtbank zal ter illustratie enkele voorbeelden noemen, maar benadrukt dat dit slechts een klein deel is van alle waarborgen.
Direct na de afname van celmateriaal wordt een uniek nummer gekoppeld aan het celmateriaal en de personalia van de donor. Het celmateriaal wordt dan volgens strikte procedures en met behulp van onder andere fraudebestendige afsluitingen getransporteerd naar een geaccrediteerd laboratorium. Het unieke nummer zal altijd gekoppeld blijven aan het uit dit celmateriaal resulterende DNA-profiel, ook als deze wordt opgenomen in de DNA-databank. Elk DNA-profiel in de DNA-databank is via dit nummer dus terug te herleiden naar de donor.
Een zeer beperkte groep personen (alleen medewerkers van de DNA-databank en dus niet medewerkers van laboratoria) hebben direct toegang tot de databank. Deze medewerkers zijn allemaal vooraf onderworpen aan een veiligheidsonderzoek. Het invoeren van DNA-profielen in de DNA-databank gebeurt altijd door twee medewerkers. Alle wijzigingen van de DNA-databank worden automatisch gelogd en de logboeken worden periodiek nagekeken op onregelmatigheden.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat verdachten die desondanks fraude met hun celmateriaal en/of DNA-profiel vermoeden de mogelijkheid hebben om een tegenonderzoek te laten uitvoeren bij een ander geaccrediteerd laboratorium.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 11 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2022.