In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift ingediend door een veroordeelde tegen een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift was ingediend op 24 maart 2022 en betrof de vraag of de afname van celmateriaal gerechtvaardigd was, gezien de uitzonderingsgrond van artikel 2, aanhef en onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die niet bij de zitting aanwezig was, had een beroep gedaan op deze uitzonderingsgrond, stellende dat het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure correct was gevolgd en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, was aanwezig en heeft betoogd dat de uitzonderingsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor huisvredebreuk en bedreiging, en de kans op recidive.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die de afname van celmateriaal zou uitsluiten. De wetgeving is duidelijk en stelt dat bij iedere veroordeelde celmateriaal moet worden afgenomen, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. Aangezien de veroordeelde een strafblad heeft met meerdere strafbare feiten, is de kans op recidive aanzienlijk. De rechtbank heeft daarom het bezwaarschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek kan doorgaan. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.