ECLI:NL:RBZWB:2022:7719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
22-005971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift ingediend door een veroordeelde tegen een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift was ingediend op 24 maart 2022 en betrof de vraag of de afname van celmateriaal gerechtvaardigd was, gezien de uitzonderingsgrond van artikel 2, aanhef en onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die niet bij de zitting aanwezig was, had een beroep gedaan op deze uitzonderingsgrond, stellende dat het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure correct was gevolgd en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, was aanwezig en heeft betoogd dat de uitzonderingsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor huisvredebreuk en bedreiging, en de kans op recidive.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die de afname van celmateriaal zou uitsluiten. De wetgeving is duidelijk en stelt dat bij iedere veroordeelde celmateriaal moet worden afgenomen, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. Aangezien de veroordeelde een strafblad heeft met meerdere strafbare feiten, is de kans op recidive aanzienlijk. De rechtbank heeft daarom het bezwaarschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek kan doorgaan. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-285734-21
rk-nummer: 22-005971
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 24 maart 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1988, te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. drs. C.G. Matze, Marijke Meustraat 90, 4818 LW Breda,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 22 juni 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen. Mr. Matze is verschenen, maar heeft aangegeven niet bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
Namens veroordeelde is in het bezwaarschrift een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 2, aanhef en onder b van de Wet DNA onderzoek bij veroordeelden. Redelijkerwijs aannemelijk is dat de bepaling en opname (in de "DNA-Database") van het DNA-profiel van Nassri niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten (in de zin van artikel 2 lid 1 onder b Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden). Er is geen redelijk vermoeden om aan te nemen dat Nassri zich elders als "onbekende dader" aan een strafbaar feit schuldig zal gaan maken ter zake waarvan een opname in de DNA-Database zou kunnen bijdragen aan opsporing danwel vervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitzonderingsgrond niet opgaat.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 januari 2022 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, huisvredebreuk en bedreiging tot een taakstraf van 20 uren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 25 januari 2022, heeft veroordeelde op 9 maart 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 aanhef en onder b, van de Wet, overweegt de rechtbank als volgt.
Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de uitzonderinggrond dat sprake is van een veroordeling voor een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De wetgever heeft slechts een zeer beperkte reikwijdte gegeven aan de uitzonderingsituatie waarop veroordeelde een beroep doet; in de memorie van toelichting wordt als voorbeeld voor een dergelijke uitzondering een situatie aangehaald waarbij de veroordeelde vanwege ernstig lichamelijk letsel in de toekomst geen strafbaar feit meer kan plegen. Weliswaar behoeft het opnieuw vervallen in crimineel gedrag niet feitelijk onmogelijk te zijn om een beroep op de uitzonderingsgrond te honoreren, doch in dat geval dienen er zeer uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd waaronder het strafbare feit is gepleegd. Het moet dan gaan om omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. In het geval van veroordeelde is er sprake van een strafblad waarop meerdere strafbare feiten vermeld staan. De kans op recidive is behoorlijk groot. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar derhalve ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.