ECLI:NL:RBZWB:2022:7721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
22-003860
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering gijzeling op basis van ontnemingsmaatregel

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot gijzeling van een veroordeelde. De veroordeelde was in 2018 door het gerechtshof veroordeeld tot een ontnemingsmaatregel, waarbij hij verplicht was € 19.307,00 aan de staat te betalen. Tot de datum van de vordering had de veroordeelde echter niet betaald, waardoor het Openbaar Ministerie op 19 februari 2022 een vordering tot gijzeling indiende. Tijdens de behandeling van de vordering op 22 juni 2022 was de veroordeelde niet verschenen, ondanks een goede oproep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat volledige verhaal op zijn vermogen niet mogelijk is gebleken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de veroordeelde sinds 2017 uitgeschreven is uit de gemeente Tilburg en dat er geen reactie is gekomen op verzoeken om zijn verblijfplaats te achterhalen. Gezien de omstandigheden en de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen op 1 januari 2020, die het dwangmiddel van gijzeling mogelijk maakt in plaats van lijfsdwang, heeft de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen.

De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 64 dagen, conform de LOVS-afspraken van januari 2021. De beslissing is genomen door rechter mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier G.T.A. Schuurmans-Knoop, en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 6 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 22-003860
datum : 6 juli 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[veroordeelde] ,

Geboren op [geboortedag] 1976, te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof heeft aan de veroordeelde bij arrest van 5 februari 2018 een ontnemings-maatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van € 19.307,00. In dit arrest zijn aan veroordeelde geen dagen lijfdwang/gijzeling opgelegd. Deze ontnemings-maatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot de datum van indiening van de vordering nog niet betaald. De openstaande vordering bedraagt thans € 19.307,00.

Procedure

De vordering is op 19 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 22 juni 2022 de vordering in openbare raadkamer behandeld, waarbij de officier van justitie mr. R.M.A. in ’t Veld, is gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 64 dagen.

Beoordeling

Blijkens de stukken van het CJIB en het verhandelde in raadkamer heeft de veroordeelde niet voldaan aan de hem opgelegde betalingsverplichting en is volledig verhaal op diens vermogen niet mogelijk gebleken. Het CIB heeft op 27 november 2019 de ontnemingsmaatregel ter executie aangeboden gekregen en heeft veroordeelde aangeschreven op het bekende adres van veroordeelde. Hij heeft geen reactie gegeven. Per 19 juli 2017 is veroordeelde uitgeschreven uit de gemeente Tilburg. Het CJIB heeft de toenmalige advocaat gecontacteerd met het verzoek om de verblijfplaats van veroordeelde bekend te maken. Er is geen reactie op gekomen. Het inschakelen van een deurwaarder was niet zinvol. Tot dusver is gehele of gedeeltelijke betaling uitgebleven.
In raadkamer is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de veroordeelde thans buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82; hierna: Wet USB) in werking is getreden. Voor zover hier van belang strekt deze wet ertoe om in zaken als deze, waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling en volledig verhaal zijn uitgebleven, geen lijfsdwang meer toe te passen maar het dwangmiddel van gijzeling, waarbij al bij de oplegging van de maatregel het maximale aantal dagen waarvoor dit dwangmiddel kan worden toegepast, wordt vastgesteld. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens bij de rechter machtiging vorderen de veroordeelde te gijzelen.
In de situatie dat de ontnemingsmaatregel is opgelegd vóór 1 januari 2020 heeft de rechter bij die oplegging niet de duur van de gijzeling bepaald die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Een redelijke wetsuitleg brengt in zo’n geval het volgende met zich. Wanneer het Openbaar Ministerie een vordering doet om te worden gemachtigd gijzeling toe te passen en de rechter die vordering toewijst, bepaalt deze rechter de duur van de gijzeling. Daarbij rekent hij, overeenkomstig de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv, voor elke volle € 50,00 van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, niet meer dan één dag aan gijzeling. Voor zover in zo’n geval het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, in verband met de kosten van verhaal hoger is dan het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd, gaat de rechter bij de toepassing van de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv uit van het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd. In alle gevallen beloopt, overeenkomstig de derde volzin van artikel 36e lid 11 Sr, de duur van de gijzeling ten hoogste drie jaar.
De rechtbank acht zich bevoegd van de vordering kennis te nemen en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie kan worden toegewezen. Zij sluit daarbij aan bij de huidige wetgeving en machtigt de officier van justitie het dwangmiddel gijzeling jegens veroordeelde - conform de vordering - toe te passen voor 64 dagen conform de LOVS-afspraken van januari 2021.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van
64 dagen.
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022.