ECLI:NL:RBZWB:2022:7724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
9750024_E14122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bindend advies Geschillencommissie Voertuigen inzake dwaling bij aankoop tweedehands auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de aankoop van een tweedehands auto. De eiser, vertegenwoordigd door mr. V.L. Bosch, had de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N.A. Koole, aangeklaagd na een bindend advies van de Geschillencommissie Voertuigen. De eiser vorderde vernietiging van dit advies, omdat hij meende dat hij gedwaald had bij de aankoop van de auto, die niet conform de fabrieksvoorschriften onderhouden was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Geschillencommissie onvoldoende gemotiveerd had waarom het beroep op dwaling werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiser bij de koop was uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, namelijk dat de auto goed onderhouden was en geen gebreken vertoonde. De rechtbank heeft het bindend advies van de Geschillencommissie vernietigd en de gevolgen van de koopovereenkomst gewijzigd, waardoor de koopprijs met € 994,38 werd verlaagd. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9750024 CV EXPL 22-741
vonnis d.d. 14 december 2022
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. V.L. Bosch,
tegen
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.A. Koole.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. de dagvaarding van 3 maart 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van 15 november 2022.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 22 augustus 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] een auto van het merk Audi en het type A1 met [kenteken] (hierna: de auto) verkocht en geleverd.
2.2
Na de koop heeft [eiser] zich meermaals tot [gedaagde] gewend met klachten over het functioneren van de auto.
2.3
Op 8 juni 2020 heeft [eiser] een klacht geregistreerd bij de Geschillencommissie Voertuigen. Op 3 november 2020 heeft Dekra Automotive (hierna: Dekra) een onderzoek uitgevoerd aan de auto. In het deskundigenrapport dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld, staat onder meer het volgende:
“(…)
Uit aangeleverde opdrachtinformatie en gesprek met de betrokken partijen vernamen wij een tweetal opmerkingen/ klachten:

Er is sprake van een “tik” in de motor bij een koude start. De consument vermoedt dat de distributieketting niet in orde is;

Het onderhoudsboekje is niet volledig en het onderhoud van het voertuig is niet conform voorschrift van de fabrikant uitgevoerd.
(…)
Het onderhoudsinterval van het voertuig bedraagt maximaal 24 maanden en/of 30.000 kilometer.
De eerste onderhoudsbeurt blijkt niet ingevuld in het onderhoudsboekje. Uit verkregen informatie van de ondernemer en uit navraag bij de Volkswagen organisatie blijkt de eerste onderhoudsbeurt wel uitgevoerd op 26 september 2012 bij een tellerstand van 8.896.
De derde onderhoudsbeurt blijkt met 7.057 kilometer overschreden. De overige onderhoudsbeurten blijken tijdig uitgevoerd.
(…)
Door ons zijn gedurende ons bezoek geen afwijkende geluiden aan de motor vastgesteld derhalve is het onduidelijk of en wat er hersteld zou moeten worden.
(…)”
2.4
Op 4 januari 2022 heeft de Geschillencommissie haar bindend advies verzonden. Daarin is onder meer opgenomen:
“(…)
In weerwil van hetgeen door de consument tegen de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige, ziet de commissie geen enkele reden aan diens bevindingen, onpartijdigheid en onafhankelijkheid te twijfelen.
(…)
De commissie zal diens bevindingen[van de deskundige; red. kantonrechter]
dan ook overnemen en tot de hare maken.
Daaruit volgt in de eerste plaats dat in de loop der jaren voldoende onderhoud is gepleegd en dat eenmaal sprake is geweest van een overschrijding van het interval. Dat een en ander niet direct uit het onderhoudsboekje is af te leiden, is op zichzelf juist, maar maakt dat oordeel niet anders. Ook, en met name nu de consument niet heeft betwist dat hij het onderhoudsboekje bij de koop had kunnen raadplegen, maar dat kennelijk niet heeft gedaan. De consument heeft op dit punt dan ook een onderzoeksplicht. Van misleiding of anderszins onjuist handelen van de ondernemer is dan ook geen sprake. De enkele vrees dat een enkele overschrijding tot ernstige motorschade zal leiden is bovendien door de consument in het geheel niet aannemelijk gemaakt en vindt ook geen enkele steun in de feiten.
Dit klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen en ongegrond verklaard.
(…)
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
(…)”
2.5
Op 17 januari 2022 is de auto voorzien van een nieuwe distributieketting.

3.De weergave van het geschil

3.1
Na eisvermindering vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot:
Het vergoeden van de door [eiser] gemaakte kosten inzake de rechtsbijstand gedurende de procedure bij de Geschillencommissie, te vermeerderen met de wettelijke rente; en
Het vergoeden van de door [eiser] gemaakte kosten inzake de vervanging van de distributieketting, te vermeerderen met de wettelijke rente;
vermeerderd met de proceskosten. Verder vordert [eiser] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2
[eiser] legt, samengevat, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Het bindend advies moet worden vernietigd omdat de Geschillencommissie voorbij is gegaan aan [eiser] beroep op dwaling. Ook is het bindend advies op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verder is sprake geweest van procedurele fouten. [eiser] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. [gedaagde] heeft destijds medegedeeld dat de auto geen gebreken vertoonde en dat deze onderhouden was conform de voorschriften van de fabrikant. Later is gebleken dat de auto niet conform de voorschriften van de fabrikant onderhouden is en dat cruciale olietermijnen overschreden zijn. Bij het vervangen van de distributieketting is gebleken dat de distributieketting versleten was. Het nadeel dat voortvloeit uit deze dwaling dient te worden begroot op de kosten die verband houden met het vervangen van de distributieketting. De kosten die [eiser] heeft moeten maken voor rechtsbijstand in het kader van de procedure bij de Geschillencommissie bedragen € 544,50. De vestiging van [gedaagde] in Goes had voorafgaand aan deze procedure al vastgesteld dat de distributieketting versleten was en toegezegd een offerte op te zullen maken voor vervanging daarvan. Als deze toezegging opgevolgd was, had [eiser] de procedure bij de Geschillencommissie niet in hoeven te stellen.
3.3
[gedaagde] betwist de vorderingen en voert verweer. [gedaagde] concludeert dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] verzoekt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.4
Volgens [gedaagde] staat het bindend advies in de weg aan toewijzing van de vordering tot vergoeding van de kosten die verband houden met de nieuwe distributieketting. [gedaagde] betwist dat [eiser] gedwaald heeft ten tijde van de koop van de auto. Verder betwist [gedaagde] dat de distributieketting versleten was op het moment dat een nieuwe distributieketting geïnstalleerd werd. Voorafgaand aan de procedure bij de Geschillencommissie heeft de Goese vestiging van [gedaagde] niet vastgesteld dat de distributieketting versleten was. Ook overigens heeft [eiser] onvoldoende gesteld om tot toewijzing van de vordering in verband met de kosten voor rechtsbijstand te kunnen komen. Die vordering is bovendien niet onderbouwd. Tot slot dienen de vorderingen op grond van een schending van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te worden afgewezen. [eiser] had moeten melden dat hij de auto inmiddels verkocht heeft.

4.De beoordeling

4.1
Voordat de vorderingen inhoudelijk kunnen worden beoordeeld, moeten twee voorvragen worden beantwoord:
 Staat een schending van artikel 21 Rv in de weg aan toewijzing van de vorderingen?
 Staat het bindend advies in de weg aan toewijzing van de vordering die ziet op de kosten die verband houden met het installeren van een nieuwe distributieketting?
Artikel 21 Rv
4.2
De vraag is of [eiser] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door niet (tijdig) te melden dat de auto inmiddels verkocht is. De mondelinge behandeling was net gestart toen de gemachtigde van [gedaagde] onder verwijzing naar een advertentie aanvoerde dat de auto op dit moment te koop staat bij een derde en dat [eiser] (dus) geen eigenaar meer is van de auto. [eiser] en zijn gemachtigde waren op dat moment nog niet in de gelegenheid gesteld de bij dagvaarding ingestelde vorderingen toe te lichten. De kantonrechter had [eiser] ook nog niet gevraagd naar de huidige stand van zaken. [eiser] heeft vervolgens toegelicht dat hij de verkoop van de auto wel degelijk aan de orde had willen stellen tijdens de mondelinge behandeling. Gezien dit verloop van de mondelinge behandeling kan niet worden vastgesteld dat [eiser] bewust heeft achtergehouden dat hij de auto inmiddels heeft verkocht. [eiser] mededeling dat “
de auto al die tijd werkeloos voor de deur staat”, doet hier niet aan af. Deze mededeling kan niet los worden gezien van de context waarin deze gedaan werd, namelijk als antwoord op de vraag of [eiser] ervoor open zou staan een minnelijke regeling te treffen en in combinatie met de mededeling:
“Ik wil een punt zetten achter deze zaak. Het duurt veel te lang allemaal.”Artikel 21 Rv is dan ook niet geschonden. Daarom zal hierna het bindend advies besproken worden.
Bindend advies
4.3
Het bindend advies van de Geschillencommissie Voertuigen wordt aangemerkt als een beslissing in de zin van artikel 7:900 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het erover eens zijn dat het bindend advies van de Geschillencommissie Voertuigen (gedeeltelijk) dient te worden vernietigd om tot toewijzing van het gevorderde onder 2. te kunnen komen, te weten de kosten die verband houden met het installeren van een nieuwe distributieketting.
4.4
Uit artikel 7:904 lid 1 BW volgt dat een bindend advies kan worden vernietigd als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit vraagt terughoudendheid van de rechter aan wie een bindend advies ter vernietiging wordt voorgelegd. Het gaat er niet om dat de rechter zijn oordeel over de zaak in de plaats stelt van het oordeel van de bindend adviseur; het gaat erom of gebondenheid aan het oordeel van de bindend adviseur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit brengt mee dat voor vernietiging van een bindend advies slechts ruimte is indien de inhoud of de wijze van totstandkoming van het bindend advies ernstige gebreken vertoont.
4.5
Gezien het standpunt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling ingenomen heeft, gaat het (alleen) om de overwegingen van de Geschillencommissie wat betreft het eerste klachtonderdeel. Dit betreft de motivering van de afwijzing van [eiser] beroep op dwaling (zie hiervoor onder 2.4). Het uitgangspunt van de Geschillencommissie is dat de deskundige van Dekra heeft vastgesteld dat één keer sprake is geweest van een overschrijding van een onderhoudsinterval. Enerzijds stelt de Geschillencommissie vervolgens vast dat uit het onderhoudsboekje niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een dergelijke overschrijding. Anderzijds lijkt de Geschillencommissie op basis van ditzelfde onderhoudsboekje een onderzoeksplicht aan te nemen voor [eiser] . Die redenering is innerlijk tegenstrijdig. Immers, als [eiser] het onderhoudsboekje bekeken had, dan had hij daaruit niet kunnen opmaken dat sprake is geweest van een overschrijding van de onderhoudstermijn. Voor zover de Geschillencommissie in deze overweging heeft bedoeld op andere gronden een onderzoeksplicht aan te nemen, heeft zij dit onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Ook het resterende deel van de motivering vormt onvoldoende basis om de afwijzing van het beroep op dwaling te kunnen dragen.
4.6
Naarmate een bindend advies meer het karakter van rechtspraak heeft, behoort die beslissing meer en beter te worden gemotiveerd. De beslissingen die door de Geschillencommissie zijn genomen, namelijk over het beroep op vernietiging en ontbinding van de overeenkomst, hebben een vergaand rechtspraakkarakter. Dat brengt met zich mee dat hoge eisen aan de motivering gesteld mogen worden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het bindend advies lijdt aan een motiveringsgebrek waar het [eiser] beroep op dwaling betreft. Dit motiveringsgebrek is zo ernstig dat de bespreking van het eerste klachtonderdeel en de beslissing van de Geschillencommissie niet in stand kunnen blijven. Of de Geschillencommissie procedurele fouten heeft gemaakt die kunnen leiden tot vernietiging van het bindend advies kan daarmee in het midden blijven.
4.7
Artikel 7:904 lid 2 BW ziet onder meer op de situatie dat een bindend advies vernietigd moet worden. Uit dit artikel volgt dat de rechter in dat geval zelf een beslissing kan geven, tenzij uit de overeenkomst of de aard van de beslissing voortvloeit dat zij op een andere wijze moet worden vervangen. Dat een van deze uitzonderingen zich voordoet, is niet gesteld en ook niet gebleken. Dit betekent dat de kantonrechter zelf een beslissing zal nemen.
Dwaling
4.8
Van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW is sprake als [eiser] bij het sluiten van de koopovereenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Voor een geldig beroep op dwaling moet sprake zijn van een in de wet genoemd dwalingsgeval. [eiser] beroept zich op het geval van 6:228 lid 1 sub a BW, namelijk dat de dwaling te wijten is aan een onjuiste mededeling van [gedaagde] . Tot slot moet een causaal verband bestaan tussen de dwaling en het tot stand komen van de koopovereenkomst. De stelplicht ten aanzien van feiten die een beroep op dwaling kunnen opleveren, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op degene die zich op de rechtsgevolgen van die dwaling beroept. In dit geval dus op [eiser] . Het beroep op dwaling slaagt. Dat wordt hierna toegelicht.
4.9
Allereerst de onjuiste voorstelling van zaken. [eiser] stelt dat hij er ten tijde van de verkoop vanuit ging dat 1) de auto conform de voorschriften van de fabrikant onderhouden was, en 2) dat de auto geen gebreken vertoonde. De deskundige van Dekra heeft vastgesteld dat het onderhoudsinterval van het voertuig maximaal 24 maanden en/of 30.000 kilometer bedraagt. Vervolgens is vastgesteld dat de derde onderhoudsbeurt met 7.057 kilometer overschreden is. In die zin kan worden geconcludeerd dat de auto niet conform de voorschriften van de fabrikant onderhouden was op het moment van verkoop. [gedaagde] argument dat de boordcomputer van de auto, afhankelijk van de rijstijl van de gebruiker, zelf aangeeft of onderhoud moet worden gepleegd, doet hier niet aan af. Immers, [gedaagde] heeft niet betwist dat het door de fabrikant voorgeschreven maximale interval een interval van 24 maanden en/of 30.000 gereden kilometers betreft. Dit betekent dat [eiser] een onjuiste voorstelling van zaken had op het moment dat hij de auto kocht. Of de auto op het moment van de verkoop al dan niet gebreken vertoonde, kan daarmee in het midden blijven. Immers, de omstandigheid dat de auto niet conform de voorschriften van de fabrikanten onderhouden was, is voldoende om een onjuiste voorstelling van zaken aan te nemen.
4.1
[eiser] stelt dat [gedaagde] voorafgaand aan de verkoop heeft medegedeeld dat de auto correct en conform dealervoorschriften onderhouden was. Hij heeft deze stelling als volgt onderbouwd. [eiser] heeft toegelicht dat hij een motortechnische opleiding heeft gevolgd en dat hij zich voorafgaand aan de koop van de auto goed ingelezen had als het gaat om veelvoorkomende problematiek bij Audi’s van het type A1. Tijdens zijn bezoek aan de vestiging van [gedaagde] in Oostburg stond de auto nog in de showroom. Hij heeft toen gesproken met een medewerkster van [gedaagde] . Op het moment dat deze medewerkster de auto startte om deze voor de proefrit naar buiten te rijden, maakte de auto een opvallend rinkelend geluid. Daarover heeft [eiser] vragen gesteld aan de medewerkster. Die gaf toen aan dat de auto al lang stilstond en dat de verkoop van de auto lastig was als gevolg van de bruine kleur. Ze gaf ook aan dat de motorolie waarschijnlijk naar beneden was gezakt. [eiser] geeft aan vragen te hebben gesteld over de distributieketting, het olieverbruik en de algemene staat van de motor. Naar eigen zeggen heeft hij met [verkoper] gesproken over veelvoorkomende problematiek bij dit type auto en is hem vervolgens medegedeeld dat de auto geen gebreken vertoonde en dat het onderhoud conform de voorschriften van de fabrikant was uitgevoerd. Verder heeft [eiser] erop gestaan dat de distributieketting nog gecontroleerd zou worden. Daarna is de koopovereenkomst tot stand gekomen, aldus nog steeds [eiser] .
4.11
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] betwist dat [eiser] voorafgaand aan de verkoop van de auto specifieke vragen heeft gesteld en dat bij het verkoopgesprek expliciet verwezen is naar onderhoudsvoorschriften. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] toegelicht dat de distributieketting voorafgaand aan de verkoop door een naburig gelegen bedrijf nagekeken is, conform het verzoek van [eiser] . Verder is door [gedaagde] aangevoerd dat de desbetreffende medewerkster van [gedaagde] niet technisch onderlegd is. [gedaagde] heeft geen nadere toelichting gegeven op de feitelijke gang van zaken rondom de verkoop.
4.12
De omstandigheid dat de auto voorafgaand aan de verkoop nagekeken werd door een naburig gelegen bedrijf, wijst erop dat voorafgaand aan de verkoop wel degelijk gesproken werd over de staat van de auto. Dit strookt niet met het standpunt dat [gedaagde] bij dagvaarding ingenomen heeft. In ieder geval zal er gesproken zijn over de distributieketting. De relevante mededelingen over het onderhoud van de auto zijn volgens [eiser] gedaan door [verkoper] , van wie technische kennis mag worden verondersteld. Overigens mocht [eiser] , als consument, ook afgaan op de mededelingen van de medewerkster die hem hielp in het kader van de proefrit. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom het voor [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat dit anders lag. Tegen deze achtergrond en gezien de uitgebreide en gedetailleerde toelichting van [eiser] op zijn stelling dat [gedaagde] hem heeft medegedeeld dat de auto altijd conform fabrieksvoorschriften onderhouden is, worden [gedaagde] betwistingen, als zijnde onvoldoende gemotiveerd, gepasseerd. Bij de verdere beoordeling van dit geschil zal er dan ook vanuit worden gegaan dat [gedaagde] aan [eiser] heeft medegedeeld dat de auto altijd conform fabrieksvoorschriften onderhouden is.
4.13
[eiser] stelling dat hij de auto niet of op andere voorwaarden zou hebben gekocht als [gedaagde] hem juist had geïnformeerd, is door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] heeft enkel nog aangevoerd dat een overschrijding van het onderhoudsinterval met 7.057 kilometer niet ernstig is. Dit strookt echter niet met de waarschuwing die Audi zelf aan Audi-gebruikers meegeeft:
“(…) Neem de service-intervallen in acht en laat steeds tijdig de betreffende servicebeurten aan uw wagen uitvoeren. Wij wijzen erop dat er bij het overschrijven van de service-intervallen schade aan uw wagen kan ontstaan.(…)”.Bovendien is voor vernietigbaarheid op grond van dwaling niet noodzakelijk dat de dwaling een fundamenteel, wezenlijk of substantieel karakter draagt.
4.14
De conclusie is dat [eiser] een beroep toekomt op vernietiging van de koopovereenkomst. [eiser] heeft in dat kader verzocht de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel te wijzigen. Het nadeel dat [eiser] lijdt bij ongewijzigde instandhouding van de koopovereenkomst kan worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de feitelijk door [eiser] betaalde prijs en de prijs die [eiser] naar redelijke verwachting zou hebben betaald als hij een juiste voorstelling van zaken had gehad. Uit het voorgaande blijkt dat [eiser] ten tijde van de aankoop een link legde tussen het aan de auto gepleegde onderhoud en de staat van de distributieketting. Het is dan ook redelijk om aan te nemen dat [eiser] – bij een juiste voorstelling van zaken – bij het bepalen van de koopprijs rekening zou hebben gehouden met het moeten vervangen van de distributieketting na aankoop. Het gaat om een inschatting van [eiser] verwachtingen over toekomstige kosten. Daarom is niet relevant dat [gedaagde] ten tijde van de verkoop nog heeft gemeld dat de distributieketting in orde was. Of de distributieketting daadwerkelijk versleten was op het moment dat [eiser] deze liet vervangen, kan daarom ook in het midden blijven. Kortom, voor het bepalen van het nadeel kan worden aangeknoopt bij de kostprijs voor het laten vervangen van een distributieketting. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangegeven zich hierin, zij het uiterst subsidiair, te kunnen vinden. Die kostprijs zal worden vastgesteld op € 994,38. Dat is het bedrag dat [eiser] in januari 2022 heeft betaald voor de installatie van een nieuwe distributieketting. Dat dit een onredelijk hoog bedrag zou zijn voor dit type werkzaamheden is gesteld noch gebleken. De koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] zal met het bedrag van € 994,38 worden verlaagd ter opheffing van het door [eiser] geleden nadeel.
Kosten rechtsbijstand procedure Geschillencommissie
4.15
[eiser] stelt dat de procedure bij de Geschillencommissie niet had hoeven te worden gevoerd. De Goese vestiging van [gedaagde] had volgens [eiser] voorafgaand aan de procedure bij de Geschillencommissie vastgesteld dat de distributieketting versleten was en had toegezegd een offerte op te zullen maken voor vervanging daarvan. Omdat deze toezegging niet is nagekomen en [gedaagde] haar standpunt gewijzigd heeft, voelde [eiser] zich genoodzaakt zich bij de Geschillencommissie te melden, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft deze stelling betwist en heeft aangevoerd dat (ook) haar vestiging in Goes niet heeft vastgesteld dat de distributieketting versleten was. Van een toegezegde offerte is dan ook geen sprake, aldus [gedaagde] . In het licht van deze betwisting heeft [eiser] zijn stelling onvoldoende onderbouwd. [eiser] had zijn onderbouwing meer concreet moeten maken, bijvoorbeeld door middel van het geven van een uitgebreide toelichting op de gang van zaken destijds. Ook overigens bestaat er geen grond om tot toewijzing van deze vordering te kunnen komen. Daarbij wordt meegewogen dat het bindend advies gedeeltelijk in stand blijft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toewijzing wettelijke rente
4.16
De wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom ter hoogte van € 994,38 zal worden toegewezen vanaf de datum waarop dit vonnis gewezen wordt. Met dit vonnis wordt de koopprijs immers aangepast. Daarin ligt besloten dat de wettelijke rente vanaf dat moment direct opeisbaar is.
Iedere partij draagt de eigen proceskosten
4.17
In deze procedure worden partijen allebei voor een deel in het gelijk gesteld. Voor [eiser] geldt verder nog dat hij zijn eis substantieel verminderd heeft. Dit maakt dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd. Partijen moeten dus ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
vernietigt het op 7 december 2021 door de Geschillencommissie Voertuigen in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] met [dossiernummer] gegeven bindend advies, voor zover het de afwijzing van het eerste klachtonderdeel en de beslissing betreft en doet opnieuw recht als volgt:
a. wijzigt de gevolgen van de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst om het nadeel dat [eiser] lijdt bij ongewijzigde instandhouding daarvan op te heffen in die zin dat de betaalverplichting van [eiser] wordt verlaagd met € 994,38;
b. veroordeelt [gedaagde] een bedrag van € 994,38, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag waarop dit vonnis gewezen wordt tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen aan [eiser] ;
5.2
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.