ECLI:NL:RBZWB:2022:7756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
20/8962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding immateriële schade in bestuursrechtelijke procedure tegen heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022, in de zaak met nummer 20/8962, beoordeelt de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade. Dit verzoek is gedaan in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 september 2020. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 aan de belanghebbende verzonden, die was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Tevens was er een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, die betrekking had op de woning van de belanghebbende.

Na een bezwaarprocedure, die eindigde met de uitspraak op bezwaar, heeft de belanghebbende beroep aangetekend. De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, waarna een stukkenwisseling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt, waarna de belanghebbende het beroep heeft ingetrokken en een verzoek tot vergoeding van immateriële schade heeft ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 29 maart 2020. Deze termijn is met ongeveer acht maanden overschreden. De rechtbank heeft de minister van Justitie en Veiligheid als partij aangemerkt en heeft geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000, die volledig door de minister moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8962
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde], hierna: de gemachtigde),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Moerdijk), de heffingsambtenaar,
en
de minister van Justitie en Veiligheid, de minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade dat is gedaan in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 september 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende een waarde-beschikking voor het jaar 2020 toegezonden (hierna: de beschikking). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Tegelijk is (onder meer) ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd (hierna: de aanslag OZB). De beschikking en de aanslag OZB hebben betrekking op de woning van belanghebbende op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
1.3.
Partijen hebben een bezwaarprocedure doorlopen, welke is geëindigd met bovengenoemde uitspraak op bezwaar.
1.4.
Belanghebbende is in beroep gekomen en de heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens heeft een stukkenwisseling plaatsgevonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar: [heffingsambtenaar]. Een kopie van de ter zitting overgelegde machtiging wordt aan deze uitspraak gehecht.

2.Overwegingen

2.1.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt, waarna belanghebbende het beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft belanghebbende een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan, op welk verzoek de rechtbank in deze uitspraak beslist.
2.2.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 29 maart 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 8 maanden overschreden, inachtnemend dat tijdens de stukkenwisseling (zie 1.4) over het materiële geschil reeds tot een afronding is gekomen en de zitting gericht is geweest op de nevenbeslissingen. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 1.000 volledig te vergoeden door de minister. De rechtbank heeft om die reden de minister in zoverre aangemerkt als partij bij het geding.

3.Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.