ECLI:NL:RBZWB:2022:7769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
22/138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 29 november 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht is geschonden, omdat de heffingsambtenaar belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar ging er ten onrechte vanuit dat het bezwaar een 'pro forma' bezwaar was, omdat de gemachtigde niet tijdig had gereageerd op verzoeken om nadere motivering. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had moeten respecteren en dat belanghebbende recht had op een hoorgesprek. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar, die opnieuw uitspraak moet doen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/138
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft partijen telefonisch laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een zitting achterwege gelaten.

2.Feiten

2.1.
Op 3 juli 2021 omstreeks 15:15 uur stond belanghebbendes auto, een [merk] met kenteken [kenteken] , geparkeerd in de [straat] in [plaats 2]. De [straat] ligt in een zone waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald.
2.2.
Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd heeft een parkeercontroleur vastgesteld dat belanghebbende geen parkeergeld heeft betaald. Naar aanleiding daarvan heeft hij aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,00, bestaande uit een bedrag van € 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 4 augustus 2021 digitaal bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Daarin is het volgende opgenomen (in de gedingstukken zijn bepaalde woorden niet/niet goed leesbaar, welke zijn aangeduid met haakjes):
“ Reden bezwaar: Niet op de hoogte dat er aangemeld moest worden voor parkeren.
(…)
Toelichting bezwaar: Ik treed op namens [belanghebbende] en maak hierbij tijdig bezwaar tegen de bovengenoemde naheffingsaanslag. Verzocht wordt om het bezwaar telefonisch toe te lichten. Ook verzoek ik u vriendelijk om, voorafgaand daaraan, een afschrift van de zaakstukken alsmede een termijn voor het aanvullen van nadere gronden. Ook wordt verzocht om vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand. Tot slot wordt verzocht om uitstel van betaling totdat op het bezwaar is beslist, voor zover belanghebbende de aanslag nog niet zou hebben voldaan. Voor de volledigheid meld ik dat mijn electronische weg niet is opengesteld.
(…)
2.4.
Met dagtekening 22 september 2021 en 29 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar brieven aan de gemachtigde gestuurd waarin hij in de gelegenheid wordt gesteld om het bezwaarschrift nader te motiveren. Naar de rechtbank uit de stukken afleidt heeft de gemachtigde daarop niet gereageerd.
2.5.
Op 29 november 2021 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar waarin is opgenomen:
“Met dagtekening 22 september 2021 zijn de door u gevraagde documenten toegezonden en bent u tot 21 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld uw bezwaar nader te motiveren. Aangezien ik geen reactie van u mocht ontvangen, heb ik u middels een schrijven van 29 oktober 2021 nogmaals de gelegenheid geboden uw bezwaar nader te motiveren. De termijn voor het indienen van deze nadere motivering liep tot 12 november 2021. Volgens mijn informatie heb ik ook hierop geen reactie van u mogen ontvangen. Zoals aangegeven in mijn schrijven doe ik hierbij uitspraak op uw bezwaarschrift op basis van de op dit moment tot mijn beschikking staande informatie.”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat het horen niet afhankelijk kan worden gesteld van het indienen van een nadere toelichting. Volgens belanghebbende is er geen ‘pro forma’ bezwaar ingediend, maar bevatte het bezwaarschrift reeds een bezwaargrond, namelijk dat belanghebbende er niet van op de hoogte was dat er aangemeld moest worden voor parkeren.
3.4.
De heffingsambtenaar voert aan dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. De gemachtigde heeft als reden bezwaar aangevinkt dat hij niet op de hoogte was dat er aangemeld moest worden voor parkeren. Dit is vervolgens niet onderbouwd met bewijsstukken. In de toelichting van het bezwaarschrift heeft de gemachtigde aangevoerd dat het bezwaar wordt ingesteld op nader aan te voeren gronden. Na daartoe voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de gemachtigde daarop niet gereageerd. De heffingsambtenaar ging er daarom vanuit dat gemachtigde geen gebruik meer wilde maken van het hoorrecht en dat het horen gepasseerd kon worden.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de bezwaarfase door belanghebbende verzocht is om te worden gehoord en dat er in de bezwaarfase niet is gehoord.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. De heffingsambtenaar had aan het uitblijven van een reactie van de gemachtigde niet het gevolg mogen verbinden dat belanghebbende af ziet van een hoorgesprek. Het bezwaar van belanghebbende bevat een bezwaargrond en de heffingsambtenaar had er dan ook niet vanuit mogen gaan dat het bezwaarschrift een ‘pro forma’ bezwaar betrof en had belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. Ook indien belanghebbende of diens gemachtigde moeilijk of niet bereikbaar zijn voor het plannen van een hoorzitting, dient de heffingsambtenaar zich daartoe in te spannen, bijvoorbeeld door het stellen van een datum, tijdstip en locatie. Nu dat niet is gebeurd, is de op de heffingsambtenaar rustende taak niet geheel volbracht.
3.7.
Belanghebbende heeft zich in beroep dus op goede gronden op schending van de hoorplicht beroepen en heeft verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat er nog verschil van opvatting bestaat over de feiten (althans dat niet is komen vast te staan dat partijen het over de onderliggende feiten eens zijn).
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [1] De rechtbank zal de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, deugdelijk in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. [2]

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde de factor 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 379,50.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 19 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, r.o. 3.5.3.
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10265,