ECLI:NL:RBZWB:2022:7771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
20/8794
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangsombeslissing inzake WOZ-waarde en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep dat belanghebbende had ingesteld tegen de dwangsombeslissing van de heffingsambtenaar van 11 september 2020. Belanghebbende had eerder bezwaarschriften ingediend tegen de vastgestelde WOZ-waarden van zijn onroerende zaken, maar de heffingsambtenaar verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn ingebrekestelling, omdat er volgens hem geen bezwaarschriften waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat deze aanname onjuist was, aangezien belanghebbende wel degelijk tijdig bezwaarschriften had ingediend. Echter, de rechtbank stelde vast dat belanghebbende niet eerst bezwaar had gemaakt tegen de dwangsombeslissing voordat hij beroep instelde, wat een voorwaarde is voor het recht om beroep in te stellen. Hierdoor verklaarde de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk. De rechtbank droeg de heffingsambtenaar op om het beroepschrift van belanghebbende als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Tevens werd besloten het griffierecht aan belanghebbende te retourneren, maar er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/8794 en 20/8795
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Oosterhout), de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van 11 september 2020 met betrekking tot de door hem ingediende ingebrekestelling van 5 juli 2020, door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 juli 2020 (hierna: de dwangsombeslissing).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).
Belanghebbende is niet verschenen. De rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 22 september 2022 uitgenodigd voor de zitting. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres en is er op 23 september 2022 getekend voor de ontvangst. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd. De zitting heeft daarom plaatsgehad zonder bijzijn van belanghebbende. Aan het slot van de zitting is het onderzoek gesloten en is aangekondigd dat de rechtbank schriftelijk uitspraak zal doen in deze zaak.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening 6 en 7 april 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] in [plaats] met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de gelijktijdig opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting(en) en waterschapheffing(en). Bij brief van 5 juli 2020, door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 juli 2020, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. In de brief staat eveneens vermeld dat belanghebbende in geval van verdergaande gebreken aanspraak maakt op een dwangsom.
2.2.
Met dagtekening 11 september 2020 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende de dwangsombeslissing gestuurd waarin staat vermeld dat bij de Belastingsamenwerking West-Brabant geen bezwaarschriften zijn ontvangen die zijn gericht tegen de onder 2.1. vermelde aanslagnummers. Gelet daarop is van een in gebreke zijn geen sprake, aldus de heffingsambtenaar en verklaart de heffingsambtenaar belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn ingebrekestelling.
2.3.
Belanghebbende heeft vervolgens op 6 oktober 2020 een beroepschrift bij de rechtbank ingediend tegen de dwangsombeslissing van 11 september 2020. Omdat sprake is van twee aanslagnummers heeft de rechtbank hiervoor twee zaaknummers aangemaakt.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Belanghebbende heeft begin april 2020 bezwaarschriften ingediend tegen de WOZ beschikkingen met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2]. Omdat een uitspraak op bezwaar uitbleef heeft belanghebbende bij brief van 5 juli 2020 een ingebrekestelling verzonden aan de heffingsambtenaar. Deze ingebrekestelling is prematuur ingediend. Op grond van artikel 30, negende lid, van de Wet waardering onroerende zaken dient de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar te doen in het kalenderjaar waarin het bezwaar is ontvangen. Op het moment van de ingebrekestelling was de uitspraaktermijn derhalve nog niet voorbij.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 11 september 2020 (dwangsombeslissing) echter niet-ontvankelijk verklaard in de ingebrekestelling, aannemende dat er geen bezwaarschriften tegen beide aanslagnummers ingediend waren. Dat is een onjuiste aanname gebleken. Belanghebbende had immers wel (tijdig) bezwaarschriften tegen beide WOZ beschikkingen met de betreffende aanslagnummers ingediend.
3.3.
Dat belanghebbende voorts tegen deze dwangsombeslissing een beroepschrift heeft ingediend bij de rechtbank is eveneens niet juist. Voordat beroep kan worden ingesteld moet eerst bezwaar worden gemaakt. In de rechtsmiddelverwijzing van de dwangsombeslissing van 11 september 2020 staat dit ook vermeld, te weten dat binnen zes weken na bekendmaking van het besluit schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt bij de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. Dat heeft belanghebbende niet gedaan, hij heeft in reactie op de brief van 11 september 2020 op 6 oktober 2020 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3.4.
De verplichting eerst bezwaar te maken is dus als voorwaarde gesteld voor het recht om beroep in te stellen. Met betrekking tot de WOZ beschikkingen zelf heeft belanghebbende dat wel gedaan, voor de gevraagde dwangsom beschikkingen heeft belanghebbende dat echter nagelaten. Nu belanghebbende dit niet heeft gedaan dienen de beroepen betreffende de dwangsom beschikkingen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.5.
De rechtbank had het beroepschrift van 6 oktober 2020 betreffende de dwangsom beschikkingen aan moeten merken als bezwaarschrift (tegen de afwijzing van het verzoek) en op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door moeten sturen aan de heffingsambtenaar om als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Dit is abusievelijk niet gebeurd.
3.6.
Nu eerst de bezwaarfase doorlopen moet worden, moet de rechtbank het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb alsnog doorzenden naar de heffingsambtenaar onder gelijktijdige mededeling hiervan aan belanghebbende. Die mededeling is hierbij gedaan. Nu deze brief reeds in het bezit is van de heffingsambtenaar zal de rechtbank hem deze niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.
3.7.
Tot slot en ten overvloede benoemt de rechtbank de omstandigheid dat belanghebbende een dwangbevel heeft ontvangen betreffende de betaling van de verschuldigde belastingen. Deze procedure gaat over de tijdigheid van de uitspraken op bezwaar, de bepalingen omtrent het verbeuren van een dwangsom ingeval er niet tijdig uitspraak op bezwaar (betreffende de waardebeschikkingen en aanslagen) is gedaan. De wederpartij in deze procedure is daarom de
heffingsambtenaar. Deze procedure ziet dus expliciet niet op de betaling en invordering van de verschuldigde belastingen. Daartoe moet belanghebbende zich wenden tot de
invorderingsambtenaar van de gemeente.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaken niet inhoudelijk. De rechtbank kan dus geen oordeel geven over het al dan niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar en/of het eventuele recht op een dwangsom. De zaken moeten eerst terug naar de heffingsambtenaar. Daartoe zal de rechtbank opdracht geven. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval wel aanleiding om het griffierecht aan belanghebbende te retourneren. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- draagt de heffingsambtenaar op de brief van 6 oktober 2020 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de dwangsombeslissing van 11 september 2020;
- draagt de griffier op om het griffierecht van € 48 aan belanghebbende te retourneren.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 19 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.