ECLI:NL:RBZWB:2022:7772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
21/2610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde van onroerende zaken en vernietiging van uitspraken op bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 december 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 mei 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd voor een sportaccommodatie en een bijgebouw, gelegen op verschillende adressen in [plaats]. De waardepeildatum was vastgesteld op 1 januari 2019, met een initiële waardering van € 2.712.000 voor het sportcentrum en € 267.000 voor het bijgebouw. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van het sportcentrum verlaagd naar € 906.000 en het bijgebouw naar € 231.000.

De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 2 december 2022, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waardes, aangezien belangrijke stukken ontbraken. De rechtbank wijst het bewijsaanbod van de heffingsambtenaar af en stelt de waardes in goede justitie vast op € 825.000 voor het sportcentrum en € 230.000 voor het bijgebouw. De beroepen worden gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar worden vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt verplicht het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2610 en 21/2611
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Oosterhout),de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 mei 2021.
1.2.
Het voorafgaande traject is als volgt verlopen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende twee waardebeschikkingen toegezonden (hierna: de beschikkingen). Tegelijk zijn ook aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing opgelegd (hierna: de aanslagen). De beschikkingen zijn vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
De beschikkingen en de aanslagen hebben betrekking op een sportaccomodatie op het adres [adres 1] in [plaats] en op een bijgebouw op het adres [adres 2] in [plaats].
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van [adres 1] en [adres 2] vastgesteld per de datum van 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum). De waarde voor [adres 1] is vastgesteld op € 2.712.000 en voor [adres 2] op € 267.000.
Daartegen richten zich de beroepsgronden van belanghebbende. Tegen de berekening van de aanslagen als zodanig zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslagen volgt daarom het oordeel over de waardes.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van [adres 1] verminderd naar € 906.000 en van [adres 2] naar € 231.000.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).
Belanghebbende is niet verschenen. De rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 22 september 2022 uitgenodigd voor de zitting. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres en is er op 23 september 2022 getekend voor de ontvangst. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd. De zitting heeft daarom plaatsgehad zonder bijzijn van belanghebbende. Aan het slot van de zitting is het onderzoek gesloten en is aangekondigd dat de rechtbank schriftelijk uitspraak zal doen in deze zaak.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van [adres 1]. Het object betreft een vrijstaand sportcentrum en beschikt over een grondoppervlakte van 5.390 m2. Op de begane grond bevindt zich een zwembad, fitnessruimte, squashbaan en luifel. Op de eerste verdieping bevindt zich een fitnessruimte en zaal.
Verder is belanghebbende eigenaar van [adres 2]. Dit betreft een bijgebouw en is, voor zover bekend, op dit moment niet in gebruik.
De objecten zijn op hetzelfde terrein geleden, maar de positie van de ingang maakt dat het verschillende adressen zijn.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van [adres 1] na bezwaar vastgesteld op € 906.000 en voor [adres 2] op € 231.000.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de onroerende zaken te hoog is vastgesteld. Zij doet aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Op grond van artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt - in afwijking van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ - de waarde van een onroerende zaak voor zover die niet tot woning dient, bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde (hierna: GVW) indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ (de marktwaarde). Een beroep tegen de waarde-beschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ). Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing eigenaren. Omdat belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren geen gronden heeft aangevoerd, blijft die aanslag buiten de beoordeling. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslag OZB volgt daarom het oordeel over de waarde.
3.3.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken – voor zover hier van belang – wordt de vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De waarde van de opstal wordt gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.
3.4.
De heffingsambtenaar dient de feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. De vraag of de heffingsambtenaar in het leveren van het van hem verlangde bewijs is geslaagd, moet worden beoordeeld in het licht van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht.
3.5.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van [adres 1] een taxatierapport overlegd. Ter zitting is komen vast te staan dat in ieder geval de tweede bladzijde van de bijbehorende matrix ontbreekt. Verder heeft de heffingsambtenaar aansluiting gezocht bij de Taxatiewijzer Sport van 1 mei 2019. Ter onderbouwing van [adres 2] is alleen een taxatieverslag overgelegd dat bestaat uit één bladzijde waarop cijfermatig de diverse onderdelen staan vermeld van de onroerende zaak.
3.6.
De rechtbank overweegt met betrekking tot beide onroerende zaken als volgt.
Als belanghebbende in beroep komt tegen een waardebeschikking ligt het op weg van de heffingsambtenaar om inzichtelijk te maken hoe de waarde is opgebouwd. Hij heeft ook de bewijslast. De eerste stap is of de heffingsambtenaar aan die bewijstaak heeft voldaan. Dat moet binnen een redelijk kort tijdsbestek te beoordelen zijn door de rechter. De rechter moet de bewijsmiddelen duiden en interpreteren. Dat gaat in dit geval niet, omdat een deel van de onderbouwing ontbreekt en de koppeling tussen de cijfermatige onderbouwing en de waardebeschikkingen er niet is.
De uitleg van de heffingsambtenaar ter zitting dat het uit de techniek van waarderen te herleiden is baat hem niet aangezien dat betoog vraagt dat de rechter gaat aanvullen en reconstrueren. De wet biedt de mogelijkheid om feiten en rechtsgronden aan te vullen, echter niet de bewijsmiddelen of delen daarvan.
3.7.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangeboden om alsnog de ontbrekende stukken in te dienen. De rechtbank wijst dit bewijsaanbod af. De onvolledigheid van de stukken komt voor rekening en risico van de heffingsambtenaar. De rechtbank overweegt daarbij dat als het in één oogopslag duidelijk is dat een stuk ontbreekt, zoals bij de matrix van het taxatierapport van [adres 1] het geval is, het dan op de weg van de wederpartij of de rechtbank ligt om dat bespreekbaar te maken. Maar in dit geval was dat niet evident en het handelen zoals door de heffingsambtenaar gevraagd, komt in strijd met de procedurele gelijkheid van partijen.
3.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waardes niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.9.
Belanghebbende heeft voorts onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de waardes niet te hoog zijn vastgesteld. Het is de rechtbank ook overigens niet duidelijk welke waardes belanghebbende in de beroepsfase bepleit.
3.10.
De rechtbank zal de waardes daarom in goede justitie vaststellen. Alles in ogenschouw nemende stelt de rechtbank de waarde voor [adres 1] vast op € 825.000 en voor [adres 2] op € 230.000.
4. Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van [adres 1] tot een bedrag van € 825.000;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van [adres 2] tot een bedrag van € 230.000;
- vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 19 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.