ECLI:NL:RBZWB:2022:7784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de beoordeling door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als zelfstandig keukenmonteur werkte, heeft zich in 2015 ziekgemeld en ontvangt sinds 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV heeft in 2020 zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,73%, maar eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat het UWV het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vraagt het UWV om een aanvullende motivering te geven over het niet opnemen van een urenbeperking in de beoordeling van 2020, vooral gezien eerdere beoordelingen waarin wel beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1871

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Procesverloop

Met het besluit van 25 augustus 2020 (het besluit) heeft het UWV aangegeven dat eisers loonaanvullingsuitkering in verband met Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 25 augustus 2022 wijzigt, omdat eiser per 26 augustus 2020 minder arbeidsongeschikt is, namelijk 56,59% (klasse 55 tot 65%).
Met het besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de WIA-uitkering van eiser per 12 maart 2023 wijzigt (klasse 45 tot 55%). De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 53,73%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als zelfstandig keukenmonteur voor gemiddeld 40 uur per week. Hij heeft zich op 7 december 2015 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Het UWV heeft eiser sinds 4 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij is uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is nadien wegens het bereiken van de maximumduur omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven op 80 tot 100%. Het UWV heeft op verzoek van eiser een herbeoordeling gedaan van zijn arbeidsgeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 26 augustus 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML van 12 augustus 2020). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als keukenmonteur, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 43,31% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 56,69%. Daarom krijgt eiser per 25 augustus 2022, rekening houdend met de uitlooptermijn van 24 maanden, een WIA-uitkering naar dit percentage.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet juist vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 26 februari 2021 een gewijzigde FML opgesteld. Op grond van de gewijzigde in de FML van 26 februari 2021 is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eisers eigen werk nog steeds ongeschikt voor hem. Van de door de arbeidskundige voorgehouden functies handhaaft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één functie. Hij heeft vervolgens opnieuw het Claimbeoordelings- en borgingssysteem geraadpleegd en twee functies en één reservefunctie geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 46,27% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Dit betekent dat eiser 53,73% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft de nieuwe functies aangezegd in een brief van 12 maart 2021. Eiser krijgt per 12 maart 2023, rekening houdend met de uitlooptermijn van 24 maanden na het aanzeggen van de functies, een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,73%. Bij het bestreden besluit is eiser hiervan in kennis gesteld.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij [naam verzekeringsarts] voor de gronden van het beroep naar hetgeen hij mondeling en schriftelijk heeft aangedragen tijdens de bezwaarprocedure. Hij acht het bestreden besluit in strijd met de betreffende en de hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zaken geldende bepalingen. Eiser stelt dat hij per 26 augustus 2020 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) moet krijgen. Eiser is van mening dat het in strijd met de rechtszekerheid is dat beperkingen, die in 2018 in de FML waren aangenomen en als duurzaam waren bepaald, nu niet meer worden aangenomen. Hij meent dat de verzekeringsarts te lichtvaardig is omgegaan met het niet langer nodig achten van deze beperkingen en dat onvoldoende is gemotiveerd dat deze beperkingen niet meer zijn aangewezen. Te meer nu eiser vanaf 17 september 2021 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering. Eiser vindt de beoordeling in augustus 2020 niet in lijn is met de beoordeling in 2018, op grond waarvan hij volledig arbeidsongeschikt is geacht, noch met de beoordeling in 2021, op grond waarvan hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard. Hij vindt hierbij het meest in het oog springend dat zijn pijnklachten en energetische belemmeringen zowel in 2018 als in 2021 tot beperkingen in de FML hebben geleid en in de onderhavige beoordeling niet meer. Deze zouden volgens eiser in 2020 net zo zeer aanwezig zijn, maar zijn dus toen niet als beperking gesignaleerd. Eiser vindt dan ook dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat hij gedurende de hele dag en nacht hevige pijnen heeft in zijn linkerenkel, rechterbeen en rechterschouder. Eiser slaapt hierdoor zeer slecht, waardoor hij de gehele dag vermoeid is en regelmatig moet gaan liggen overdag om tot rust te komen. Ook wordt onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten. Eiser onderbouwt zijn standpunt met medische stukken van een orthopedisch chirurg en fysiotherapeut. Verder is eiser van mening dat een deskundige moet worden ingeschakeld.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 26 augustus 2020 voor 53,73% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser en de vraag welke beperkingen daaruit volgen op 26 augustus 2020.

Wat vindt de rechtbank

7. Aan een oordeel over de vraag of het UWV kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 26 augustus 2020 53,73% is, kan de rechtbank op dit moment niet toekomen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en aldus in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift [naam verzekeringsarts] naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop beoordeelt de rechtbank het beroep in het licht van de in beroep aangevoerde gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Voorafgaand aan de huidige beoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid heeft het UWV eerdere beoordelingen verricht. Uit het rapport van arts [naam arts] van 13 oktober 2017 (beoordeling per datum einde wachttijd) volgt dat hij vindt dat eiser vanuit preventieve en energetische overwegingen in de rubriek werktijden beperkte mogelijkheden heeft ten aanzien van het aantal te werken uren per dag en per week conform de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. In de FML van 13 oktober 2017 is ook een urenbeperking opgenomen voor 6 uren per dag en 30 uren per week werken. Deze urenbeperking is door de verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b 1] gehandhaafd in de FML van 19 januari 2018. In de FML van 26 februari 2018 van verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b 1] , die ziet op die beperkingen van eiser, waarvan is vastgesteld dat die duurzaam zijn, is geen beperking in de rubriek werktijden opgenomen. Vervolgens is eiser per 4 december 2017 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Eiser werd per die datum wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
10. Eiser heeft in 2020 aangegeven dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft naar aanleiding van die melding een medisch onderzoek verricht en eiser zowel telefonisch gesproken als op een spreekuur gezien en psychisch en lichamelijk onderzocht. Zij heeft een aantal beperkingen verwijderd uit de FML van 19 januari 2018, waaronder de urenbeperking. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] acht een beperking in de duurbelastbaarheid niet van toepassing omdat er geen sprake is van energetische beperkingen als gevolg van medische problematiek waarvoor structurele rustmomenten noodzakelijk zijn. Uit het (dag)verhaal van eiser komt daarnaast geen verhoogde recuperatiebehoefte naar voren. Eiser heeft een (dag)verhaal zonder structurele rustmomenten. Er is geen sprake van een beschikbaarheidsprobleem en een beperking vanuit preventief oogpunt acht verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] niet van toepassing. Indien rekening wordt gehouden met de gestelde beperkingen wordt er in mindere mate een beroep gedaan op het energieniveau van eiser en een aanvullende beperking in de duurbelastbaarheid is dan niet van toepassing. Ten opzichte van de FML van verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b 1] van 26 februari 2018 (met duurzame beperkingen) zijn door [naam verzekeringsarts] eveneens wijzigingen aangebracht in diverse rubrieken en items. Volgens [naam verzekeringsarts] is er geen reden om beperkingen aan te nemen voor hand- en vingergebruik en de bevindingen uit lichamelijk onderzoek maken dat minder beperkingen nodig zijn voor tillen, dragen, duwen, trekken en zitten.
11. Verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft ook geen reden gezien om een urenbeperking op te nemen. Dit licht hij toe in het rapport van 2 augustus 2021. [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft daarin aangegeven dat uit het dagverhaal niet volgt dat eiser overdag meerdere keren liggend moet rusten zodat geen reden is om een urenbeperking aan te nemen op energetische gronden. Bovendien heeft eiser lichamelijke klachten waarvoor beperkingen zijn toegepast, hetgeen afdoende is. Als eiser werkt binnen de aangegeven belastbaarheid, is het niet aannemelijk dat hij pijnklachten krijgt waardoor er een energetisch tekort ontstaat. Bovendien gebruikt eiser medicatie tegen de pijnklachten. Ook leiden de psychische klachten niet tot een energetisch tekort. Verder zou voltijds werken binnen de vastgestelde belastbaarheid niet tot schade aan de gezondheid van eiser kunnen leiden, zodat op preventieve gronden geen urenbeperking nodig is. Ten opzichte van de FML van verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b 1] van 26 februari 2018 (met duurzame beperkingen) heeft [naam verzekeringsarts b&b 2] net als [naam verzekeringsarts] – doch minder fors – ten nadele van eiser wijzigingen gebracht op de volgende items: de beperking op de items localisatie beperkingen (van tweezijdig naar rechts, maar met toevoeging dat deze beperking bij beenbelasting beiderzijds geldt), werken met toetsenbord en muis (verwijderd), schroefbewegingen met hand en arm (toevoeging ‘rechts’). [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft op pagina 9 en 10 van het rapport van 26 februari 2021 uitgebreid gemotiveerd waarom enkele wijzigingen van [naam verzekeringsarts] ten opzichte van de FML van [naam verzekeringsarts b&b 1] van 26 februari 2018 ongedaan moeten worden gemaakt, maar dat er ook wijzigingen zijn ten nadele van eiser ten opzichte van die FML die wel gehandhaafd kunnen worden.
12. Tijdens de zitting heeft de rechtbank begrepen dat eiser vanaf september 2021 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, waarbij een urenbeperking is aangenomen van 4 uren per dag en 20 uren per week. Ter zitting heeft het UWV in dit verband aangegeven dat de fysieke klachten van eiser alleen maar erger zijn geworden, waarvoor ook beperkingen zijn aangenomen, en dat de urenbeperking is gesteld op basis van de pijnklachten (fysieke klachten) van eiser.
13. De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van [naam arts] en [naam verzekeringsarts b&b 1] van 2017 en 2018 niet volgt voor welke klachten en belemmeringen de urenbeperking is aangenomen. Volstaan is met de mededeling dat deze urenbeperking is aangenomen op preventieve en energetische gronden. Vervolgens hebben [naam verzekeringsarts] en [naam verzekeringsarts b&b 2] afgezien van het opnemen van een urenbeperking. Ter zitting heeft het UWV nog bevestigd dat dit op basis van het dagverhaal niet noodzakelijk was.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser uit de FML van [naam verzekeringsarts b&b 1] van 26 februari 2018 heeft kunnen afleiden dat deze beperkingen blijvend worden aangenomen door het UWV. Deze FML is namelijk specifiek opgesteld om aan te duiden welke beperkingen bij eiser in beginsel niet meer ten goede zullen veranderen. Dit is slechts anders indien door het UWV duidelijk, deugdelijk en navolgbaar kan worden gemotiveerd dat eisers belastbaarheid op die aspecten in de loop van de tijd toch is verbeterd. De rechtbank vindt dat de motivering van [naam verzekeringsarts b&b 2] in zijn rapport van 26 augustus 2020 met betrekking tot de items localisatie beperkingen, werken met toetsenbord en muis en schroefbewegingen met hand en arm hieraan voldoet. Het standpunt van het UWV dat eiser op 26 augustus 2020 op deze items dus minder fors beperkt is geacht, ondanks dat [naam verzekeringsarts b&b 1] deze als duurzaam had aangeduid, kan de rechtbank volgen. De overige door [naam verzekeringsarts b&b 2] voor akkoord bevonden beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. In wat eiser hiertegen heeft ingebracht ziet de rechtbank geen grond om deze beperkingen voor onjuist te houden. De door eiser in beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut zijn door [naam verzekeringsarts b&b 2] in zijn rapport van 7 oktober 2022 voldoende gemotiveerd weerlegd. De rechtbank stelt verder vast dat de in de beoordeling per de datum einde wachttijd aangenomen urenbeperking niet als duurzaam is aangeduid door [naam verzekeringsarts b&b 1] . Maar in de omstandigheid dat voor eiser in 2018 en in 2021 op energetische en/of preventieve redenen wel een urenbeperking is aangenomen en in 2020 niet kan de rechtbank niet zonder meer volgen. Dat eiser niet kampt met medische problematiek op grond waarvan structurele rustmomenten nodig zijn is niet zonder meer te volgen voor de rechtbank. Immers, op grond van diezelfde problematiek, namelijk zijn fysieke (pijn)klachten (zo lijkt in 2018 ook maar in ieder geval in 2021, zoals het UWV ter zitting naar voren heeft gebracht) is wel een urenbeperking gesteld op – zo begrijpt de rechtbank – energetische gronden. Dat zou betekenen dat in 2020 enkel en alleen vanwege het dagverhaal zou zijn afgezien van een urenbeperking op energetische gronden. De rechtbank acht dat onvoldoende gemotiveerd.
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is een aanvullende motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het niet opnemen van een urenbeperking bij de beoordeling in 2020 nodig. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) wordt gevraagd bij zijn motivering te betrekken de omstandigheid dat bij de beoordeling in 2017/2018 wel op energetische en preventieve redenen een urenbeperking is aangenomen. Maar meer in het bijzonder de omstandigheid dat bij de beoordeling in 2021 op grond van eisers fysieke (pijn)klachten een urenbeperking van 4 uren per dag en 20 uren per week is aangenomen en eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. Indien voorgaande leidt tot een aanpassing van de FML, zal ook de arbeidsdeskundige beoordeling moeten worden heroverwogen. De rechtbank wijst op hetgeen is uiteengezet in rechtsoverweging 13.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op
vier wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
17. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen
vier wekente reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of alsnog een zitting nodig is.
18. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen
vierweken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 20 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De tussenuitspraak is aan partijen toegezonden op:
En wordt binnen een week na deze datum openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.