ECLI:NL:RBZWB:2022:7790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
10123821 CV EXPL 22-3592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van buitengerechtelijke incassokosten en adressering van brieven in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door LAVG Groningen, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door Rechtswinkel Tilburg, met betrekking tot onbetaalde buitengerechtelijke incassokosten. De zaak betreft een overeenkomst waarbij eiser een podotherapeutisch onderzoek heeft uitgevoerd bij gedaagde. Eiser heeft op 10 juni 2020 een factuur van € 62,50 verzonden, maar deze is ondanks meerdere betalingsherinneringen onbetaald gebleven. Gedaagde erkent de verschuldigdheid van de factuur, maar betwist de incassokosten, omdat hij stelt dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de aanmaningen door een herseninfarct en zijn verblijf in een revalidatiecentrum. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde verantwoordelijk is voor het ontvangen van post op zijn woonadres en dat de incassokosten terecht zijn gevorderd. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10123821 \ CV EXPL 22-3592
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: LAVG Groningen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Rechtswinkel Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte van [eiser] ;
  • de akte van [gedaagde] ;
  • de akte uitlaten producties van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een overeenkomst gesloten uit hoofde waarvan [eiser] een podotherapeutisch onderzoek heeft verricht bij [gedaagde] .
2.2.
Voor het verrichten van dat onderzoek is op 10 juni 2020 een factuur verzonden aan [gedaagde] voor een bedrag van € 62,50. Deze factuur is verzonden aan het [adres]
2.3.
Op 3 december 2020 is aan de huisarts van [gedaagde] een brief verzonden, waarin onder meer staat:
“(…) Bovengenoemde patiënt was van 21-10-2020 t/m 19-11-2020 opgenomen bij [naam] , [locatie] .
(…)
Op 19-11-2020 ging de heer met ontslag naar huis. Hij zal starten met poliklinische revalidatiebehandeling, hij kan hier met de fiets naar toe. (…).”
2.4.
Op 13 november 2020, 19 oktober 2021, 13 december 2021, 25 januari 2022 en
11 juli 2022 zijn aan het [adres] ” betalingsherinneringen verzonden met betrekking tot de factuur van € 62,50.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 112,99, vermeerderd met de wettelijke rente over € 62,50 vanaf 29 augustus 2022, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Daartoe stelt [eiser] dat een podotherapeut een medisch onderzoek heeft verricht en daarvan bevindingen en een behandelplan heeft opgesteld. [gedaagde] heeft pas na dat onderzoek kenbaar gemaakt niet aanvullend verzekerd te zijn. De kosten van het medisch onderzoek waren op dat moment reeds gemaakt, zodat [gedaagde] gehouden is die kosten zelf te betalen. De op 10 juni 2020 verzonden factuur is echter – ondanks betalingsherinneringen – onbetaald gebleven. Zodoende wordt betaling van deze factuur gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. De factuur en de betalingsherinneringen zijn gestuurd naar hetzelfde adres als waar de dagvaarding is betekend en [gedaagde] heeft volgens het BRP ook telkens op dat adres gewoond. De woonsituatie van [gedaagde] komt niet voor rekening en risico van [eiser] .
3.3.
[gedaagde] erkent de verschuldigdheid van de factuur van € 62,50 en voert aan dat daarover in overleg met [eiser] een betalingsregeling afgesproken kan worden. [gedaagde] betwist evenwel buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, nu hij geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de op 13 november 2020, 19 oktober 2021, 13 december 2021 en 25 januari 2022 verzonden aanmaningen. Daartoe voert [gedaagde] aan dat hij medio oktober 2020 een herseninfarct heeft gehad en daarvan een halfjaar heeft moeten revalideren in een revalidatiecentrum. Gedurende die periode heeft [gedaagde] geen mogelijkheid gehad om met behulp van een derde kennis te nemen van de aan hem verzonden brieven. Bovendien is [gedaagde] woonachtig in een studentenhuis waar niet op een zorgvuldige wijze met elkaars post wordt omgegaan. [gedaagde] voert dan ook aan dat het hem niet is toe te rekenen dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de betalingsherinneringen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als erkend staat vast dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de factuur van € 62,50. Vanwege het betalingsverzuim is [gedaagde] tevens gehouden tot betaling van de gevorderde wettelijke rente, die tot 29 augustus 2022 is berekend op een bedrag van € 2,09.
4.2.
Het verweer van [gedaagde] heeft zich toegespitst op de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 48,40. Onder verwijzing naar productie 2 bij akte zijdens [gedaagde] verwerpt de kantonrechter het verweer van [gedaagde] dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de brieven vanwege zijn verblijf in een revalidatiecentrum. Uit die productie blijkt immers dat de revalidatieperiode in dat revalidatiecentrum heeft geduurd van 21 oktober 2020 tot en met 19 november 2020, terwijl [eiser] ook brieven heeft verzonden aan [gedaagde] buiten deze periode. Vervolgens is de kantonrechter van oordeel dat het wonen in een studentenhuis en het niet kunnen inschakelen van een derde (die kennis had kunnen nemen van de brieven) geen omstandigheden zijn die maken dat [gedaagde] geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Uit de overgelegde factuur van 10 juni 2020 en de (veertiendagen)brief van 11 juli 2022 (vereist voor toekenning van buitengerechtelijke incassokosten) volgt dat deze stukken zijn geadresseerd aan het adres in [plaats], waarvan onweersproken vast staat dat dit het woonadres van [gedaagde] is. Op grond daarvan mocht [eiser] dan ook redelijkerwijs aannemen dat die factuur en de (veertiendagen)brief [gedaagde] hadden bereikt. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] om ervoor te zorgen dat hij kennisneemt van de post die wordt bezorgd op zijn woonadres. Dat dit (kennelijk) niet is gebeurd, is geen omstandigheid die voor rekening en risico van [eiser] moet komen. Nu [eiser] aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ook overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zal dit bedrag door de kantonrechter worden toegewezen.
4.3.
Voor het treffen van een betalingsregeling, zoals [gedaagde] vermeld in zijn verweer, dient hij zich te wenden tot de gemachtigde van [eiser] , omdat de wet geen grond biedt voor het bij vonnis dwingend opleggen van een dergelijke betalingsregeling.
4.4.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
55,50
(1,5 punten × € 37,00)
Totaal
313,24

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 112,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 62,50, met ingang van 29 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 313,24,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
14 december 2022.