ECLI:NL:RBZWB:2022:7857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
9975614_E09112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. (hierna: CZ) van de gedaagde, die in persoon procedeert, betaling van een bedrag van € 155,05, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die de gedaagde met CZ heeft afgesloten. De gedaagde heeft een bedrag van € 114,35 aan premie over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 niet betaald. CZ stelt dat de gedaagde, ondanks aanmaningen, in gebreke is gebleven met de betaling van de verschuldigde premie.

De gedaagde voert verweer en stelt dat hij per 1 januari 2022 is overgestapt naar Just, een dochteronderneming van CZ, en dat hij de jaarpremie van CZ heeft laten storneren. Hij betwist de vordering van CZ en concludeert tot afwijzing, met veroordeling van CZ in de proceskosten. CZ legt uit dat de gedaagde aanvankelijk verzekerd was met een Zorgbewust Polis en dat de wijziging naar de Just Polis administratief pas op 3 januari 2022 is verwerkt, waardoor de automatische incasso voor januari 2022 niet meer mogelijk was.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de tijdige betaling van de premie en dat hij niet heeft aangetoond dat hij de verschuldigde premie heeft betaald. De kantonrechter wijst de vordering van CZ toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 9 november 2022 door mr. Tilman-Knoester.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9975614 CV EXPL 22-2527
vonnis d.d. 9 november 2022
inzake
de naamloze vennootschap CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: GGN Brabant, gerechtsdeurwaarder te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 16 juni 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. de conclusie van repliek met producties;
d. de conclusie van dupliek met producties;
e. de akte uitlating producties.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Eiseres (verder te noemen CZ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen [gedaagde] ) te veroordelen tot betaling van € 155,05, vermeerderd met de wettelijke rente over € 114,35 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
CZ legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] met CZ een zorgverzekeringsovereenkomst is aangegaan en dat hij op grond van de overeenkomst aan haar periodiek premie verschuldigd is. [gedaagde] heeft een bedrag van € 114,35, premie over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 niet betaald. CZ stelt dat, omdat [gedaagde] na aanmaning de premie onbetaald heeft gelaten, hij naast de wettelijke rente ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van CZ in de proceskosten.
[gedaagde] stelt dat hij per 1 januari 2022 is overgestapt van zorgverzekeraar CZ naar Just, een dochteronderneming van CZ. [gedaagde] stelt dat hij de jaarpremie van CZ, die zij in december 2021 wilde innen, heeft laten storneren. Vervolgens is CZ hem met de jaarpremie en later met alleen de maandpremie over januari 2022 blijven bestoken, terwijl hij deze door de overstap naar Just niet langer verschuldigd is, aldus [gedaagde] .
2.3
Bij repliek heeft CZ toegelicht dat [gedaagde] aanvankelijk bij CZ verzekerd is geweest met een zogenaamde Zorgbewust Polis, waarvoor hij de premie per jaar betaald. Op 31 december 2021 heeft [gedaagde] in plaats daarvan de Just Polis bij CZ afgesloten, waarbij een maandpremie per automatische incasso vooruit betaald zou worden. De maandpremie van januari 2022 is echter niet door [gedaagde] betaald. Automatische incasso daarvan was niet meer mogelijk, omdat [gedaagde] had aangegeven dat op de eerste dag van de maand moest worden afgeschreven en de eerste dag van de maand al was verstreken toen CZ zijn poliswijziging administratief had verwerkt. Daarom heeft CZ hem over die premie nog op 3 januari 2022 een acceptgiro verzonden. Verder stelt CZ nog dat zij [gedaagde] op 3 januari 2022 nog een herinnering voor de jaarpremie van de Zorgbewust Polis – welke [gedaagde] had laten storneren - had verzonden , omdat toen nog niet administratief was verwerkt dat hij van polis was veranderd. Daarna heeft hij daarover geen betalingsherinneringen meer gekregen.
2.4
De kantonrechter stelt vast dat inmiddels ook voor [gedaagde] duidelijk is geworden dat de CZ Just verzekering onderdeel uitmaakt van de verschillende zorgverzekeringspakketten die CZ aanbiedt en dat Just geen, zoals [gedaagde] eerder dacht, andere verzekeringsmaatschappij en/of dochteronderneming van CZ betreft. Verder blijkt, zoals CZ stelt, ook uit de door [gedaagde] overgelegde Verzekeringsvoorwaarden Zorgverzekeringen en Aanvullende Verzekeringen per 1 januari 2022 van CZ Just (hierna: de verzekeringsvoorwaarden dat de verschuldigde kosten vooruit moeten worden betaald. Dit betekent dat de premie voor januari 2022 voor 1 januari van dat jaar betaald diende te worden. Onweersproken is gebleven dat de administratieve verwerking van de aanmelding van [gedaagde] pas op 3 januari 2022 heeft plaatsgevonden. Als gevolg daarvan was de incasso over de maand januari 2022 feitelijk niet meer mogelijk en diende [gedaagde] de kosten op een andere wijze te voldoen. [gedaagde] kan daarbij niet gevolgd worden in zijn stelling dat CZ die premiebetaling niet meer kan vragen omdat zij maar had moeten zorgen dat de automatische incasso voor 1 januari 2022 was geregeld. [gedaagde] blijft, zoals ook in de voorwaarden waarnaar hijzelf verwijst (art. A.8.3: de verzekeringnemer, [gedaagde] , is verantwoordelijk voor tijdelijke en volledige betaling) verantwoordelijk voor die betaling. Ook kan [gedaagde] niet gevolgd worden in zijn verweer dat nu de automatische incasso pas per 1 februari 2022 is gaan lopen die eerste incasso van februari maar moet worden aangemerkt als zijnde voor januari en zo verder. Dit zou betekenen dat hij steeds een maand achter loopt met betalen van de premie, terwijl de premie vooruit moet worden betaald. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling van de acceptgiro over maand januari 2022 die CZ hem op 3 januari 2022 verzond. Hij stelt immers niet dit gedaan te hebben. Ook blijkt niet dat hij op andere wijze over is gegaan tot betaling van de premie over januari 2022. Gelet op het voorgaande is hij de premie CZ Just over de maand januari 2022 verschuldigd is en acht de kantonrechter de vordering op dit onderdeel toewijsbaar.
2.5
[gedaagde] heeft nog een beroep gedaan op artikel A.9.4 van de verzekeringsvoorwaarden en dat hij om die reden niet in verzuim is. Dit artikel gaat over de wijze waarop moet worden afgelost. Dit betreft een afzonderlijke regeling en staat los van de automatische incasso die maandelijks hetzelfde is, zodat ook niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] daadwerkelijk heeft afgelost en hij derhalve nog steeds in verzuim is.
2.6
CZ heeft tevens de wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf de verzuimdatum. Dit kan als onvoldoende betwist worden toegewezen.
2.7
CZ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
2.8
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 347,93, bestaande uit € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierechten en € 92,50 (2,5 punt à € 37,00 per punt) aan salaris voor de gemachtigde van CZ.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CZ te betalen een bedrag van € 155,05 vermeerderd met de wettelijke rente over € 114,35 vanaf 16 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van CZ tot op heden begroot op
€ 347,93, daarin begrepen een bedrag van € 92,50 als salaris voor de gemachtigde van CZ;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester, en in het openbaar uitgesproken op
9 november 2022.