Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in reconventie;
2.De feiten
- In artikel 4.10 van de huurovereenkomst is opgenomen dat huurder aan de verhuurder de periodieke betalingen bij vooruitbetaling is verschuldigd, vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben.
- Bij verstekvonnis van 6 oktober 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld om aan BR te voldoen een bedrag van € 1.515,89, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
- BR heeft de huurpenningen over de maanden maart 2022 tot en met juni 2022 telkens vooraf gefactureerd, met een betalingstermijn van dertig dagen.
- BR heeft haar incassogemachtigde ingeschakeld. Bij brieven van 6 en 13 mei 2022 heeft deze gemachtigde [gedaagde] tot betaling van de achterstallige huurpenningen over de maanden tot en met mei 2022 gesommeerd.
- Ten aanzien van de huurtermijn over de maand april 2022 heeft BR per e-mailbericht van 9 mei 2022 [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen 7 dagen na ontvangst van de e-mail te betalen. De e-mail vermeldt onder meer:
- Ten aanzien van de huurtermijn over de maand mei 2022 heeft BR aan [gedaagde] per e-mail van 14 juni 2022 een betalingsherinnering gestuurd en haar de gelegenheid gegeven om binnen 7 dagen te betalen. Ook deze e-mail vermeldt onder meer:
- Op dit moment is geen sprake meer van een huurachterstand. [gedaagde] heeft op de volgende data betaald.