ECLI:NL:RBZWB:2022:7859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
9959712_E07122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de besloten vennootschap BR Vastgoed BV (hierna: BR) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van een bedrijfsruimte. BR stelt dat [gedaagde] zich schuldig maakt aan herhaalde wanbetaling van de huurpenningen, wat heeft geleid tot een verstekvonnis van 6 oktober 2021. BR vordert daarnaast betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. [gedaagde] voert verweer en betwist de wanprestatie, en stelt dat zij altijd tijdig heeft betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de huurachterstand inmiddels heeft voldaan en dat de tekortkomingen te gering zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. De vordering tot ontbinding en ontruiming is afgewezen. Wel is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 260,06 aan BR, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld tot terugbetaling van een bedrag dat zij volgens haar ten onrechte heeft betaald. Deze vordering is afgewezen, en [gedaagde] is in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9959712 \ CV EXPL 22-2020
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap BR VASTGOED BV,
gevestigd te Oosterhout,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: BR,
gemachtigde: A.A.G.J.P. van Dongen, werkzaam ten kantore van Deurwaarderskantoor
Van Dongen en Partners B.V,
tegen
[gedaagde],
zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. Bajrami, advocaat te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte van 20 oktober 2022 van BR met productie;
- de akte (e-mailbericht) van 3 november 2022 van [gedaagde] met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [gedaagde] huurt van BR een bedrijfsruimte aan de [adres] .
De huurovereenkomst heeft een looptijd van (na verlenging) 5 jaar tot en met
30 april 2025, tegen een huurprijs van € 1.399,99 per maand.
  • In artikel 4.10 van de huurovereenkomst is opgenomen dat huurder aan de verhuurder de periodieke betalingen bij vooruitbetaling is verschuldigd, vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben.
  • Bij verstekvonnis van 6 oktober 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld om aan BR te voldoen een bedrag van € 1.515,89, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
  • BR heeft de huurpenningen over de maanden maart 2022 tot en met juni 2022 telkens vooraf gefactureerd, met een betalingstermijn van dertig dagen.
  • BR heeft haar incassogemachtigde ingeschakeld. Bij brieven van 6 en 13 mei 2022 heeft deze gemachtigde [gedaagde] tot betaling van de achterstallige huurpenningen over de maanden tot en met mei 2022 gesommeerd.
  • Ten aanzien van de huurtermijn over de maand april 2022 heeft BR per e-mailbericht van 9 mei 2022 [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen 7 dagen na ontvangst van de e-mail te betalen. De e-mail vermeldt onder meer:
  • Ten aanzien van de huurtermijn over de maand mei 2022 heeft BR aan [gedaagde] per e-mail van 14 juni 2022 een betalingsherinnering gestuurd en haar de gelegenheid gegeven om binnen 7 dagen te betalen. Ook deze e-mail vermeldt onder meer:
  • Op dit moment is geen sprake meer van een huurachterstand. [gedaagde] heeft op de volgende data betaald.
Maand
Maart 2022
April 2022
Mei 2022
Juni 2022
Factuurdatum
7 februari 2022
8 maart 2022
6 april 2022
6 mei 2022
Betaling
7 mei 2022
13 mei 2022
17 juni 2022
23 juni 2022

3.Het geschil

in conventie
3.1.
BR vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsmede om haar te veroordelen tot betaling van € 2.102,05 aan achterstallige huur over de periode van maart 2022 tot en met juni 2022 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente) alsmede een bedrag gelijk aan de huurtermijnen als gebruiksvergoeding vanaf juli 2022 en schadevergoeding vanaf de datum van de ontruiming tot en met 30 april 2025 of zoveel eerder als BR het gehuurde heeft verhuurd aan een derde, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.599,96 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert om de vorderingen ongegrond te verklaren dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van BR in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert - samengevat - veroordeling van BR tot betaling van € 1.518,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022, subsidiair met ingang van de dag van de conclusie van de eis in reconventie.
3.4.
BR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
BR legt aan haar vordering tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig maakt aan herhaalde wanbetaling van de huurpenningen. Zij betaalt stelselmatig te laat, getuige ook het verstekvonnis van 6 oktober 2021. BR stelt dat van haar onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gevergd om de huurovereenkomst voort te zetten.
4.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van wanprestatie. Het vonnis waarop BR zich beroept, ziet volgens [gedaagde] op een energiefactuur die ten onrechte aan haar is doorberekend. Verder heeft [gedaagde] de huurtermijnen altijd betaald. Zij stelt dat zij met de heer [naam] van BR regelmatig gesprekken heeft gevoerd en dat hij instemde met een latere betaling van de huurtermijnen. Ook voert zij aan dat aan haar per e-mail nadere betalingstermijnen zijn gegeven.
4.3.
Op grond van artikel 7:231 jo artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen vast komen te staan dat [gedaagde] de huurachterstand volledig heeft voldaan. Weliswaar zijn verschillende maanden buiten de op de factuur vermelde vervaltermijn betaald, maar van de oorspronkelijk in deze procedure gevorderde huurtermijnen zijn in ieder geval de huren over de maanden april en mei 2022 wel binnen de termijn van de door BR gestuurde betalingsherinneringen betaald. De kantonrechter kan zich voorstellen dat het voor BR als verhuurder vervelend is als een huurder niet iedere keer binnen de vervaltermijn de huur betaalt, maar deze enkele omstandigheid acht de kantonrechter onvoldoende om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Feit is immers dat de huur uiteindelijk is betaald. Ook de omstandigheid dat op 6 oktober 2021 voormeld verstekvonnis is gewezen maakt dit oordeel niet anders. Uit de dagvaarding in die zaak van 14 september 2021 volgt immers dat de huurpenningen al voor die dagvaarding waren betaald en onweersproken is gebleven dat het toen gevorderde bedrag betrekking had op de energiefactuur en de kosten. Dit betekent dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal worden afgewezen omdat de tekortkoming te gering is om een ontbinding te rechtvaardigen.
4.5.
Ten aanzien van de geldvordering constateert de kantonrechter dat alleen nog dient te worden beslist op de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over de verschenen huurtermijnen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente, tot en met de dagvaarding berekend op € 50,06, is niet weersproken en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de rente over de huur van juni 2022 over de dagen 21 en 22 juni 2022.
4.7.
Partijen zijn verdeeld gebleven over de buitengerechtelijke incassokosten. BR vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten over de huren over de maanden maart tot en met juni 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft BR erkend dat [gedaagde] alleen over de maand maart 2022 buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, nu de overige huurtermijnen telkens binnen de termijn van de betalingsherinneringen zijn voldaan en voor de huur over de maand juni 2022 geen incassowerkzaamheden zijn verricht. Omdat aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, zal de kantonrechter het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 210,00.
4.8.
Omdat partijen in conventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
in reconventie
4.9.
[gedaagde] stelt dat zij uit hoofde van het vonnis van 6 oktober 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank middels beslag en overmaking op de rekening van BR een bedrag heeft betaald van in totaal € 1.518,40. Volgens [gedaagde] zag de vordering op een
energiefactuur over de periode van 1 mei 2020 tot en met maart 2021 en is dit bedrag ten onrechte geïnd omdat zij de energiekosten eerder rechtstreeks had voldaan aan de energieleverancier.
4.10.
BR voert als verweer dat zij terecht de betreffende energiefactuur in rekening heeft gebracht en dat zij bij de executie van dat vonnis nog het bedrag van een eindnota met [gedaagde] heeft verrekend. [gedaagde] heeft er in de eerdere procedure zelf voor gekozen om geen verweer te voeren, aldus BR.
4.11.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] bij vonnis is veroordeeld om een bedrag te voldoen. Wat er ook zij van de vraag of deze veroordeling al dan niet terecht was, vaststaat dat dit vonnis is gewezen en dat dit vonnis bovendien onherroepelijk is. Gebleken is dat [gedaagde] in die procedure niet is verschenen. [gedaagde] stelt dat zij niet op de hoogte was van de procedure, maar dit komt de kantonrechter evenals BR vreemd voor, omdat de dagvaarding van 14 september 2021 aan [gedaagde] in persoon is betekend. Gelet hierop had [gedaagde] de gelegenheid om zich te verweren tegen de vordering of had zij na betekening van het verstekvonnis in verzet kunnen gaan. De omstandigheid dat zij dat heeft nagelaten dient voor haar eigen rekening en risico te blijven. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.12.
[gedaagde] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van BR als volgt vastgesteld: € 374,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 187,00 per punt).
4.13.
De gevorderde nakosten acht de kantonrechter toewijsbaar. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,00), zijnde een bedrag van € 93,50. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
5. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan BR te betalen een bedrag van € 260,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 1.399,99 over de dagen 21 en 22 juni 2022;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering van [gedaagde] af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van BR tot dit vonnis vastgesteld op € 374,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door BR volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 93,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op
7 december 2022.
CS