ECLI:NL:RBZWB:2022:7862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over WGA-loonaanvullingsuitkering en IVA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering en de wijziging van de ingangsdatum van een IVA-uitkering. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 juni 2021, waarin werd medegedeeld dat haar (ex-)werknemer recht had op een WGA-uitkering. In een later besluit van 31 maart 2022 werd dit bezwaar gegrond verklaard, maar de ingangsdatum van de IVA-uitkering werd gewijzigd naar 1 februari 2020. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, maar trok dit beroep in nadat verweerder het bestreden besluit had ingetrokken en de ingangsdatum had aangepast. Verzoekster verzocht de rechtbank om een proceskostenveroordeling, waarop de rechtbank op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak deed. De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster en kende de proceskosten toe, vastgesteld op € 759,-. Tevens werd verweerder verplicht het griffierecht van € 365,- te vergoeden aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoekster laten weten dat haar (ex-)werknemer, de [naam (ex)-werknemer] , met ingang van 31 juli 2021 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering nadat zijn loongerelateerde WGA-uitkering is beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringstermijn.
In het besluit van 31 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de [naam (ex)-werknemer] met ingang van 31 juli 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledige en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 5 augustus 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat de ingangsdatum van de toegekende IVA-uitkering wordt gewijzigd naar 1 februari 2020.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 20 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.