ECLI:NL:RBZWB:2022:7916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op bijstand beoordeeld. Eiseres ontving sinds 28 mei 2001 een bijstandsuitkering, maar Baanbrekers heeft haar recht op bijstand over de periode van 12 september 2019 tot en met 6 maart 2020 ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek waaruit bleek dat eiseres gedurende deze periode twee auto's op haar naam had staan, wat leidde tot een vermogenstoename die niet was gemeld aan Baanbrekers.

Eiseres voerde aan dat zij de Mini Cooper van haar vader in bruikleen had gekregen en dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om dit te melden. De rechtbank oordeelde echter dat het feit dat de auto's op haar naam stonden, de veronderstelling rechtvaardigde dat deze auto's deel uitmaakten van haar vermogen. De rechtbank stelde vast dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door de auto's niet te melden, wat in strijd is met artikel 17 van de Participatiewet.

De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht had besloten om het recht op bijstand in te trekken, omdat eiseres niet had voldaan aan haar meldingsplicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2049 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Postma),
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op bijstand over de periode van 12 september 2019 tot en met 6 maart 2020.
In het besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en namens Baanbrekers [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving sinds 28 mei 2001 een bijstandsuitkering. Uit onderzoek van Baanbrekers is gebleken dat zij van 12 september 2019 tot en met 18 september 2019 een auto op haar naam had staan (Fiat 500C, kenteken [kenteken 1] ). Op 16 september 2019 is een andere auto (Mini Cooper, kenteken [kenteken 2] ) op haar naam gesteld.
Baanbrekers heeft bij brief van 10 maart 2020 informatie over de (aanschaf van de) auto’s opgevraagd bij eiseres. Daarop heeft eiseres in een e-mail van 9 april 2020 verklaard dat de Fiat 500C is aangekocht, maar dat deze is teruggebracht omdat er problemen mee waren. Daarna heeft haar vader de Mini Cooper gekocht. Eiseres stelt deze auto in bruikleen te hebben van haar vader. Haar moeder is in 2018 overleden en met de auto kan zij haar vader te allen tijde bezoeken en helpen waar nodig. Omdat hij in België woont, staat de auto op haar naam.
Bij brief van 23 juni 2020 heeft Baanbrekers aangegeven dat deze verklaring van eiseres onvoldoende is. Verzocht wordt om bewijsstukken van de aanschaf en de herkomst van de middelen waarmee de auto’s zijn aangeschaft.
Bij brief van 1 juli 2020 heeft eiseres verklaard dat haar vader de Fiat 500C heeft gekocht voor € 12.300 op 1 juli 2019. Op 13 september 2019 heeft hij het bedrag weer op zijn rekening gestort gekregen omdat hij de auto wegens gebreken heeft ingeruild. Vervolgens heeft hij op 16 september 2019 de Mini Cooper aangeschaft voor € 12.000. Er zijn bankafschriften overgelegd ter onderbouwing.
In het primaire besluit heeft Baanbrekers het bedrag van de aanschaf van de Fiat 500C ter hoogte van € 12.300 aangemerkt als gift. Er is sprake van een vermogenstoename van € 11.392,50. Het vermogen van eiseres komt daarmee uit boven het voor haar geldende vrij te laten vermogen. Als er per 12 september 2019 rekening wordt gehouden met het vermogensoverschot van € 6.053,56, dan zou er van 12 september 2019 tot en met 6 maart 2020 geen recht bestaan op bijstand. Het recht wordt daarom over die periode ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat zij de Mini Cooper van haar vader in bruikleen heeft gekregen. Zij is een soort mantelzorger voor hem, hij lijdt namelijk aan COPD, ernstige rugbeschadigingen, een hernia en twee liesbreuken. Eiseres realiseerde zich niet dat zij iets over de auto had moeten melden aan Baanbrekers, omdat de auto haar in bruikleen was gegeven. Zij heeft daar verder alle benodigde inlichtingen over verschaft. Daarbij dient veel waarde te worden gehecht aan de gebruiksovereenkomst die eiseres en haar vader hebben gesloten. Verder stelt eiseres dat Baanbrekers in de berekening ten onrechte is uitgegaan van het voor de aanschaf van de Fiat 500C betaalde bedrag van € 12.300. Volgens haar dient uitgegaan te worden van de € 12.000 die haar vader voor de Mini Cooper heeft betaald.
Beoordeling
3. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3315) volgt dat het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4. Vast staat dat eiseres de Fiat 500C van 12 tot en met 18 september 2019 op haar naam had staan en de Mini Cooper vanaf 16 september 2019. Ook de verzekering en belasting staan op haar naam en eiseres voldoet alle overige aan de auto(‘s) verbonden lasten, zoals benzine en onderhoud. Bovendien is eiseres de enige die daadwerkelijk de beschikking heeft (gehad) over deze auto’s. Haar vader heeft enkel voor de auto’s betaald, met het doel dat eiseres hem kan bezoeken. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden niet gesteld worden dat Baanbrekers de auto’s ten onrechte heeft aangemerkt als vermogensbestanddeel van eiseres. De overgelegde gebruiksovereenkomst tussen eiseres en haar vader maakt dit niet anders, te meer nu deze is afgesloten voor onbepaalde tijd. Eiseres had redelijkerwijs kunnen weten dat zij aan Baanbrekers had moeten doorgeven dat zij de beschikking had over een auto, maar dat heeft zij nagelaten. Baanbrekers stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
5. Niet in geschil is dat de vader van eiseres de Fiat 500C voor een bedrag van € 12.300 heeft aangeschaft en dat deze auto vanaf 12 september 2019 op naam van eiseres stond. Vanaf dat moment is dan ook sprake van een vermogenstoename bij eiseres en van schending van de inlichtingenplicht, aangezien zij dit niet gemeld heeft bij Baanbrekers. Dat eiseres de auto vrij snel daarna heeft ingeruild tegen de (iets) goedkopere Mini Cooper, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is Baanbrekers dan ook terecht van uitgegaan van het genoemde bedrag en de genoemde datum in de besluitvorming. Gesteld noch gebleken is dat de door Baanbrekers gemaakte berekening anderszins voor onjuist moet worden gehouden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.