ECLI:NL:RBZWB:2022:7969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2577
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 beoordeeld. De minister van Infrastructuur en Waterstaat had de aanvraag op 4 november 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 24 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 november 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het vereiste diploma langer dan vier jaar voor de aanvraag was afgegeven. Eiser betoogde dat hij nog steeds zijn kennis en vaardigheden kon aantonen, ondanks dat zijn aanvraag 28 dagen te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich aan de wettelijke termijn moest houden, zoals vastgelegd in het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden. De gids die eiser aanhaalde, werd door de rechtbank niet als bindend beschouwd en de minister had geen verplichting om de aanvraag goed te keuren op basis van deze gids.

Eiser stelde ook dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat eerdere aanvragen wel waren gehonoreerd. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van gelijke gevallen, aangezien eiser geen objectieve gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag voor het vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2577 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (de minister).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.2
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister deelgenomen. De minister is vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] . Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 – officier (hierna: vaarbevoegdheidsbewijs), omdat het vereiste diploma langer dan vier jaar voor het indienen van de aanvraag is afgegeven. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5 De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Eiser heeft op 13 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs.
[naam bedrijf] heeft op 13 oktober 2020 haar voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag.
[naam bedrijf] heeft op 4 november 2020 de aanvraag voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 6 december 2020.
De minister heeft het bezwaar met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Heeft de minister de aanvraag van eiser terecht afgewezen?
6.1
Eiser heeft betoogd dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De minister heeft enkel gekeken naar het wettelijk kader en geen rekening gehouden met de geest van de wet. In Gids uitvoering Wet zeevarenden (hierna: gids) is opgenomen dat na vier jaar geen behoud van kennis en vaardigheden zoals STCW eist meer kan worden aangetoond, maar eiser kan nog wel aantonen dat hij behoud van vaardigheden en kennis heeft. Hij is maar 28 dagen te laat met het indienen van zijn verzoek en in die tijd zijn de kennis en vaardigheden van eiser niet verloren te gaan. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend in lijn met de gids.
6.2
De minister heeft betoogd dat hij de aanvraag diende af te wijzen op grond van het Besluit zeevarenden en Regeling zeevarenden. [1] De aanvraag is niet binnen de gestelde wettelijke termijn van vier jaar na het afgeven van het kennisbewijs ingediend.
Eiser kon niet op de gids vertrouwen. De gids dient namelijk enkel als toelichting van de wet.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet voldoet aan het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Besluit zeevarenden, in samenhang met artikel 10.1, aanhef en onder d, van de Regeling zeevarenden is voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs vereist dat de aanvrager een kennisbewijs overlegd die ten hoogste vier jaar voor het indienen van de aanvraag is afgegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het vaarbevoegdheidsbewijs later dan vier jaar na het verkrijgen van het kennisbewijs heeft aangevraagd.
6.4
De gids is, in tegenstelling tot wat de minister heeft betoogd, volgens de rechtbank meer dan een toelichting op de Wet zeevarenden. In de gids is bijvoorbeeld bepaald dat verschillende bepalingen uit de Wet zeevarenden tijdelijk niet worden nageleefd. [2] De gids wekt het vertrouwen dat eiser ook na 4 jaar na het behalen van het kennisbewijs een vaarbevoegdheidsbewijs kan verkrijgen. Dit betekent echter niet dat de minister de aanvraag van eiser had moeten toewijzen. De Wet zeevarenden is een wet in formele zin en prevaleert daarom boven de gids. In de inleiding van de gids is bovendien vastgelegd dat de gids geen vervanging is van de officiële publicaties en de gids slechts dient als hulpmiddel en er dus geen rechten aan ontleend kunnen worden.
Heeft de minister gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7.1
Eiser heeft betoogd dat voorheen dit soort aanvragen wel gehonoreerd werden door de [naam bedrijf] . De regelgeving en de gids zijn omtrent deze aanvragen niet veranderd.
7.2
De minister heeft betoogd dat er geen gevallen bij hem bekend zijn, waarin, bij een gelijke aanvraag wel een vaarbevoegdheidsbewijs is verleend. Eiser heeft ook geen concrete gelijk gevallen benoemd.
7.3
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de minister zou hebben gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de aanvraag van eiser af te wijzen. Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat er gelijke gevallen zijn waarin het vaarbevoegdheidsbewijs wel werd toegewezen.

Conclusie en gevolgen

8 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit zeevarenden
Artikel 8, eerste lid van het Besluit zeevarenden
Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven indien de aanvrager aantoont ten minste te voldoen aan de ingevolgde dit besluit vereiste kennis en ervaring, mits het kennisbewijs ten hoogste vier jaar voor het indienen van de aanvraag is afgegeven.
Regeling zeevarenden
Artikel 10.1, aanhef en onder d, van de Regeling zeevarenden
Voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan onze Minister: het originele kennisbewijs of bekwaamheidsbewijs op grond waarvan afgifte wordt gevraagd.

Voetnoten

1.Art. 8, eerste lid, van het Besluit zeevarenden en art. 10.1, aanhef en onder d, van de Regeling zeevarenden.
2.In hoofdstuk 1 van de gids worden vier bepalingen genoemd waar bij inwerkingintreding van de Wet zeevarenden wordt afgeweken van de wet, omdat die bepalingen knelpunten opleveren voor zeevarenden.