In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 beoordeeld. De minister van Infrastructuur en Waterstaat had de aanvraag op 4 november 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 24 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 november 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig op de zitting.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het vereiste diploma langer dan vier jaar voor de aanvraag was afgegeven. Eiser betoogde dat hij nog steeds zijn kennis en vaardigheden kon aantonen, ondanks dat zijn aanvraag 28 dagen te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich aan de wettelijke termijn moest houden, zoals vastgelegd in het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden. De gids die eiser aanhaalde, werd door de rechtbank niet als bindend beschouwd en de minister had geen verplichting om de aanvraag goed te keuren op basis van deze gids.
Eiser stelde ook dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat eerdere aanvragen wel waren gehonoreerd. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van gelijke gevallen, aangezien eiser geen objectieve gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag voor het vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.