Overwegingen
1. Eiseres is geboren op 1 juli 1973 en bezit de Iraakse nationaliteit.
2. Sinds 2004 verblijft eiseres in Nederland. Met ingang van 22 maart 2004 is zij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier. Inmiddels heeft eiseres een verblijfsrecht voor onbepaalde tijd.
3. Op 22 september 2015 heeft eiseres een verzoek om verlening van het Nederlanderschap (naturalisatie) ingediend. De behandeling hiervan is enige tijd aangehouden in afwachting van het overleggen van stukken door eiseres. Bij besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres haar identiteit onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 16 januari 2020 is eiseres over haar bezwaar gehoord door de ambtelijke hoorcommissie van verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
5. Volgens eiseres is voldaan aan het uitgangspunt dat er een geldig buitenlands reisdocument en een buitenlandse geboorteakte moet worden overgelegd en is verweerder met de door haar overgelegde documenten in staat om de benodigde persoonsgegevens vast te stellen.
6. Daarnaast voert eiseres aan dat de conclusies van het door verweerder verrichte documentonderzoek, waarin staat dat het door haar overgelegde uittreksel uit het bevolkingsregister en het gelegaliseerde afschrift van een geboorteakte uit Irak niet authentiek zijn, niet inzichtelijk zijn. Ook wijst eiseres erop dat de Iraakse ambassade te Den Haag schriftelijk heeft verklaard dat deze stukken wel authentiek zijn.
7. Ten slotte stelt eiseres dat het voor haar niet mogelijk is om meer onderbouwing aan te leveren (bewijsnood) en dat verweerder haar ten onrechte niet in staat stelt om haar integratie compleet te maken, nu zij volledig is ingeburgerd.
8. Volgens verweerder kunnen de beroepsgronden niet leiden tot een ander oordeel dan verwoord in het bestreden besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van de verklaringen van onderzoek waarin staat dat de door eiseres overgelegde geboortebewijzen niet authentiek zijn. Daardoor is niet voldaan aan het vereiste dat iemand die wil naturaliseren in beginsel een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort moet overleggen, aldus verweerder.
9. Op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt het Nederlanderschap verleend met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk 4 van deze wet. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de RWN kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van de wet. Deze nadere regels staan in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN).
10. Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b, en e van het BvvN verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek gegevens met betrekking tot: geslachtsnaam en voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit. Op grond van het vijfde lid kan worden verlangd dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
11. Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding), onderdeel 7-alg, paragraaf 3.5., kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden vormen voor afwijzing en kan gerede twijfel bijvoorbeeld bestaan op grond van documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED).
Beoordeling van de rechtbank
12. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat verlening van het Nederlanderschap wegens de daaraan verbonden gevolgen een zaak van groot gewicht is, waardoor verweerder bevoegd is om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde nationaliteit en identiteit van de betreffende verzoeker te verlangen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2636. 13. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek, naast haar Iraakse paspoort, een uittreksel uit het bevolkingsregister van Irak en een Iraakse geboorteakte overgelegd. Uit de verklaring van onderzoek van TOED van 7 april 2016 (onderzoeksnummer 134.150) is gebleken dat het uittreksel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Uit de verklaring van onderzoek van TOED van 28 juli 2016 (onderzoeksnummer 140.243) is gebleken dat de geboorteakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat de legalisatie vals is. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder hierdoor mogen twijfelen aan de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit.
14. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de verklaringen van onderzoek van TOED. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1195. Dit is op grond van de vergewisplicht van verweerder, zoals die volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, slechts anders als een verklaring van onderzoek onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, of onvoldoende inzichtelijk of concludent is. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voor. Met de enkele stelling dat de conclusies van deze verklaringen van onderzoek niet inzichtelijk zijn, heeft eiseres deze ook niet gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat alsnog van de authenticiteit van de door haar overgelegde stukken moet worden uitgegaan vanwege de brieven aan verweerder van de Iraakse ambassade te Den Haag van 31 augustus 2015 en 13 juni 2016. Het is namelijk niet gebleken dat de stelling van de ambassade dat de door eiseres overgelegde stukken wel authentiek zijn gebaseerd is op het oordeel van een documentexpert. 15. In bezwaar heeft eiseres nog een uittreksel uit het Iraakse geboorteregister overgelegd. Dit uittreksel is echter niet gelegaliseerd, zodat het daarmee niet aan de voorwaarden van het BvvN voldoet. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de inhoud van dit uittreksel al dan niet correspondeert met de inhoud van het eerder overgelegde uittreksel.
16. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij heeft geprobeerd om aanvullende documenten betreffende haar nationaliteit en identiteit te verkrijgen, maar dat er geen reactie is gekomen van de Iraakse autoriteiten. Volgens paragraaf 3.5.5. van onderdeel 7-alg van de Handleiding is dit geen reden om bewijsnood aan te nemen en daardoor van het beleid af te wijken. Eiseres heeft niet gemotiveerd betoogd dat en waarom er niet van deze beleidsregel zou mogen worden uitgegaan.
17. Voor zover eiseres stelt dat zij volledig is geïntegreerd en dat zij ter afronding van haar integratie graag wil naturaliseren, merkt de rechtbank op dat dit nog altijd mogelijk is als zij een nieuw verzoek indient dat aan alle voorwaarden voldoet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.