In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 beoordeeld. Eiser had op 23 november 2020 een aanvraag ingediend, die door de minister van Infrastructuur en Waterstaat op 1 december 2020 werd afgewezen. De minister handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 24 maart 2021, na het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig op de zitting.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldig certificaat basisveiligheid voor de koopvaardij, wat vereist is voor het verkrijgen van het vaarbevoegdheidsbewijs. Eiser betoogde dat de minister ten onrechte had afgewezen, omdat volgens de Gids uitvoering Wet zeevarenden vissers geen vijfjaarlijkse herhalingscursus voor het certificaat basisveiligheid hoeven te volgen. De rechtbank stelt echter vast dat de Wet zeevarenden prevaleert boven de gids en dat de minister zich terecht op het wettelijke kader heeft gebaseerd.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat eerdere aanvragen binnen hetzelfde kader wel waren gehonoreerd. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van gelijke gevallen, aangezien eiser geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag van eiser voor het vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.