ECLI:NL:RBZWB:2022:7975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB 21_2576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 beoordeeld. Eiser had op 23 november 2020 een aanvraag ingediend, die door de minister van Infrastructuur en Waterstaat op 1 december 2020 werd afgewezen. De minister handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 24 maart 2021, na het indienen van bezwaar door eiser. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldig certificaat basisveiligheid voor de koopvaardij, wat vereist is voor het verkrijgen van het vaarbevoegdheidsbewijs. Eiser betoogde dat de minister ten onrechte had afgewezen, omdat volgens de Gids uitvoering Wet zeevarenden vissers geen vijfjaarlijkse herhalingscursus voor het certificaat basisveiligheid hoeven te volgen. De rechtbank stelt echter vast dat de Wet zeevarenden prevaleert boven de gids en dat de minister zich terecht op het wettelijke kader heeft gebaseerd.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat eerdere aanvragen binnen hetzelfde kader wel waren gehonoreerd. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van gelijke gevallen, aangezien eiser geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag van eiser voor het vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2576 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (de minister).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.2
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordiger van de minister deelgenomen. De minister is vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] . Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs STCW 2020 – officier (hierna: vaarbevoegdheidsbewijs), omdat eiser niet in bezit is van een geldig certificaat basisveiligheid voor de koopvaardij. Zij doet mede aan dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5 De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Eiser heeft op 23 november 2020 een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs.
[naam bedrijf] heeft op 26 november 2020 haar voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag.
[naam bedrijf] heeft op 1 december 2020 de aanvraag voor het verkrijgen van het vaarbevoegdheidsbewijs afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 7 december 2020.
De minister heeft het bezwaar op 24 maart 2021 ongegrond verklaard.
Heeft de minister de aanvraag van eiser terecht afgewezen?
6.1
Eiser heeft betoogd dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De minister heeft enkel gekeken naar het wettelijke kader en geen rekening heeft gehouden met de geest van de wet. Uit de Gids uitvoering Wet zeevarenden (hierna: gids) blijkt dat vissers geen vijfjaarlijkse herhalingscursus voor het certificaat basisveiligheid dienen te volgen. Vissers dienen, volgens de gids, in bezit te zijn van het certificaat basisveiligheid voor vissers en dienen hiervoor geen vijfjaarlijkse herhalingscursus te volgen. Daarnaast kost het opnieuw behalen van het certificaat basisveiligheid eiser veel geld en tijd.
6.2
De minister heeft betoogd dat hij de aanvraag diende af te wijzen op grond van het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden. [1] Voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs dient eiser in bezit te zijn van het certificaat basisveiligheid. Eiser heeft geen certificaat basisveiligheid overlegd. Eiser kon daarnaast niet op de gids vertrouwen. De gids dient namelijk enkel als toelichting van de wet.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet voldoet aan het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden. Op grond van artikel 40, eerste en zevende lid, van het Besluit zeevarenden, in samenhang met artikel 40.1, aanhef en onder e, van de Regeling zeevarenden is voor het verkrijgen van een vaarbevoegdheidsbewijs vereist dat de aanvrager een certificaat basisveiligheid overlegd. Een geldig certificaat basisveiligheid wordt verkregen door met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar een passende herhalingstraining te volgen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen geldig certificaat basisveiligheid heeft overlegd, omdat hij meer dan vijf jaar geen passende herhalingstraining heeft gevolgd.
6.4
De gids is, in tegenstelling tot wat de minister heeft betoogd, meer dan een toelichting op de Wet zeevarenden. In de gids is bijvoorbeeld bepaald dat verschillende bepalingen uit de Wet zeevarenden tijdelijk niet worden nageleefd. [2] De gids wekt het vertrouwen dat eiser geen vijfjaarlijkse herhalingscursus dient te volgen om een vaarbevoegdheidsbewijs te verkrijgen. Dit betekent echter niet dat de minister de aanvraag van eiser had moeten toewijzen. De Wet zeevarenden is een wet in formele zin en prevaleert daarom boven de gids. In de inleiding van de gids is bovendien vastgelegd dat de gids geen vervanging is van de officiële publicaties en de gids slechts dient als hulpmiddel en er dus geen rechten aan ontleend kunnen worden.
Heeft de minister gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7.1
Eiser heeft betoogd dat voorheen aanvragen binnen hetzelfde kader wel gehonoreerd werden door de minister. De regelgeving en de gids zijn omtrent deze aanvragen niet veranderd.
7.2
De minister heeft betoogd dat geen gevallen bij hem bekend zijn, waarin, bij een gelijke aanvraag wel een vaarbevoegdheidsbewijs is verleend. Eiser heeft ook geen concrete gelijk gevallen benoemd.
7.3
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de minister zou hebben gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de aanvraag van eiser af te wijzen. Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat er gelijke gevallen zijn waarin het vaarbevoegdheidsbewijs wel werd toegewezen.

Conclusie en gevolgen

8 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser voor een vaarbevoegdheidsbewijs terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit zeevarenden
Artikel 40 van het Besluit zeevarenden
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren, officieren elektrotechniek en andere zeevarenden aan wie in de alarmrol een taak is opgedragen dan wel die een taak ten aanzien van het voorkomen van verontreiniging van de zee hebben, zijn in het bezit van het certificaat basisveiligheid, tenzij zij aan de hand van een monsterboekje of van een soortgelijk document kunnen aantonen dat zij reeds voor 1 augustus 1998 aan boord van zeeschepen werkzaam waren.
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren en officieren elektrotechniek zijn in het bezit van het certificaat reddingmiddelen.
Zeevarenden die in de alarmrol de zorg voor het gebruik van snelle hulpverleningsboten is opgedragen, zijn in het bezit van het certificaat snelle hulpverleningsboten.
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren en officieren elektrotechniek zijn in het bezit van het certificaat brandbestrijding voor gevorderden.
Elke andere zeevarende dan een zeevarende als bedoeld in het eerste lid, volgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, een training voor persoonlijke veiligheid aan boord, of krijgt voldoende informatie en instructie, teneinde:
a. met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;
b. te weten wat te doen indien: iemand over boord valt, vuur of rook wordt ontdekt, het sein «brandalarm» of «schip verlaten» wordt gegeven;
c. te weten waar de reddinggordels zich bevinden en hoe deze om te doen;
d. alarm te slaan en bekend te zijn met het gebruik van brandblussers;
e. te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;
f. de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen, en
g. te kunnen vaststellen waar de verzamelplaatsen bij het sein «schip verlaten», de plaatsen van inscheping in de reddingmiddelen en de ontsnappingsroutes bij noodgevallen zich bevinden.
6. Elke zeevarende als bedoeld in het eerste lid krijgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, voldoende informatie en instructie met betrekking tot de in het vijfde lid, onderdelen c, f en g genoemde onderwerpen.
7. Een zeevarende als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, toont met ingang van 1 januari 2017 door middel van een certificaat aan met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.
8. Het eerste tot en met zevende lid zijn niet van toepassing op vissers.
Regeling zeevarenden
Artikel 10.1 van de Regeling zeevarenden
Voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan Onze Minister:
een door hem ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
een geldig identiteitsbewijs waaruit zijn nationaliteit blijkt;
een recente pasfoto;
het originele kennisbewijs of bekwaamheidsbewijs op grond waarvan afgifte wordt gevraagd;
de voor het gewenste vaarbevoegdheidsbewijs vereiste bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen;
de originele geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet; en
een bewijs dat is voldaan aan de vereiste ervaring voor het gewenste bewijs.

Voetnoten

1.Art. 40, zevende lid, van het Besluit zeevarenden en art. 10.1, aanhef en onder e, van de Regeling zeevarenden.
2.In hoofdstuk 1 van de gids worden vier bepalingen genoemd waar bij inwerkingintreding van de Wet zeevarenden wordt afgeweken van de wet, omdat die bepalingen knelpunten opleveren voor zeevarenden.