ECLI:NL:RBZWB:2022:7983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/02/382500 FA RK 21-765
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Ginkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er gronden waren om de man het eenhoofdig gezag toe te kennen. De moeder kreeg de kans om te bewijzen dat zij in staat was om samen met de man beslissingen te nemen over de kinderen, maar dit is niet gelukt. De rechtbank constateert dat de moeder emotionele druk uitoefent op de kinderen, wat leidt tot ongewenste situaties. De omgang met de moeder wordt nu aan de kinderen zelf overgelaten, waarbij zij drie momenten per week kunnen kiezen om contact met haar te hebben. De rechtbank heeft besloten dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de man toekomt, omdat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om co-ouderschap en eenhoofdig gezag afgewezen, en benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/382500 FA RK 21-765
Datum uitspraak: 22 december 2022
Nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
bijgestaan door mr. S. van Reeven-Özer, advocaat te Rijen,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
bijgestaan door mr. B.G.M. de Ruijter, advocaat te Tilburg.
betreffende de thans nog minderjarige kinderen van partijen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te Tilburg,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007 te Tilburg,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te Tilburg,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Roosendaal,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nadere verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 20 juli 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de e-mailberichten, met bijlagen, van de advocaat van de man van 13 en 14 september 2022;
- het e-mailbericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 18 september 2022;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 26 september 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 14 november 2022, ingekomen bij de griffie op 15 november 2022.
1.2
Op 23 november 2022 heeft de rechtbank het verzoek met gesloten deuren nader mondeling behandeld. Bij deze behandeling zijn verschenen en gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw is telefonisch gehoord. Daarnaast is aanwezig geweest een vertegenwoordigster namens de GI en een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter kenbaar te maken. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.
1.4
Bij beschikking van 9 september 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd voor de periode van 16 september 2022 tot 16 maart 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikkingen 16 september 2021 en 20 juli 2022.
Bij beschikking van 16 september 2021 is, voor zover thans relevant, bepaald dat:
- de minderjarigen voortaan hun hoofdverblijf bij de man hebben;
- de vrouw en de minderjarigen voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar een keer per week op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur.
Daarbij is overwogen dat de jeugdzorgwerker in het kader van de ondertoezichtstelling de ruimte krijgt om een andere invulling aan de zorgregeling te geven, waarbij insteek dient te zijn uitbreiding van contact met de vrouw.
Bij de beschikking van 20 juli 2022 is bepaald dat:
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen;
- aan de man vervangende toestemming verleend om met de minderjarigen van 22 juli 2022 tot en met 4 september 2022 op vakantie te gaan naar Istanbul, Turkije;
- aan de man vervangende toestemming verleend om [minderjarige 3] in Tilburg in te schrijven op de [basisschool] in Tilburg;
- iedere verdere beslissing aangehouden tot 11 april 2023 pro forma in afwachting van bericht van de advocaten van partijen over het verloop en de uitkomst van het traject bij Pro6 en de ondertoezichtstelling.
2.2
Aan de orde zijn nog de volgende verzoeken:
Het verzoek van de man:
- om te bepalen dat hij voortaan alleen is belast met het gezag over de minderjarigen;
Het verzoek van de vrouw
- om te bepalen dat zij voortaan alleen is belast met het gezag over de minderjarigen;
De verzoeken van partijen:
- tot vaststelling van een definitieve zorgregeling.
Standpunten
2.3
De GI heeft aangegeven achter het verzoek van de man te staan over verkrijging door hem van het eenhoofdig gezag. Dit betekent dus dat dit advies mede tot strekking heeft om het verzoek van de vrouw om zelf het eenhoofdig gezag te verkrijgen dient te worden afgewezen. De huidige situatie zorgt voor de minderjarigen en de man veel onrust. Het is heel lastig dat de vrouw geen toestemming geeft voor belangrijke beslissingen die voor de minderjarigen moeten worden genomen. Het is moeilijk om met de vrouw samen te werken. Hierin treedt helaas geen verbetering op. Haar gedrag is ook erg belastend voor de minderjarigen. Zij accepteren heel veel van haar, maar zijn vermoeid. Zij weten niet meer hoe zij nog aan haar kunnen aangeven dat het storend is dat zij de hele dag door contact zoekt. Om deze reden gaan de minderjarigen nu vrijwel elke dag naar de vrouw toe. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bang dat de vrouw naar hun school, stage of werk komt. Zij vragen daarom ook aan hun scholen om zo min mogelijk informatie met de vrouw te delen. Het doet hen veel pijn om dit te zeggen maar zij schamen zich voor de scènes die de vrouw op school schopt. De vrouw stoot [minderjarige 1] ook af door aan te geven dat zij haar schoolkeuze niet goed vindt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nu de leeftijd waarop zij zich op een gegeven moment gaan realiseren dat het contact met de vrouw te veel van hen vraagt; het kan dan zelfs zo zijn dat zij zich gaan terugtrekken. Gezien hun leeftijd is het passend dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf bepalen wanneer zij naar de vrouw gaan. Zij hebben naast school ook andere bezigheden, zoals een bijbaan. Nu kunnen zij zelf kijken wanneer zij bijvoorbeeld bij de vrouw willen gaan eten en na het eten weer naar huis toegaan. Moeilijk is wel dat ook al wordt er een kader voor het contact bepaald, de vrouw nog wel onbeperkt de mogelijkheid heeft om telefonisch contact met de minderjarigen te zoeken. Hier moeten ook afspraken over worden gemaakt. Pro6 heeft eerder ook geprobeerd om met de vrouw af te spreken dat zij maar één Whatsapp-bericht per dag mocht sturen maar dat is niet gelukt.
De GI maakt zich grote zorgen over het welzijn van de vrouw. Het is noodzakelijk dat zij hulp gaat accepteren. In de afgelopen periode lijkt de houding van de vrouw naar de hulpverlening toe echter zelfs te zijn verslechterd. De achterdocht van de vrouw naar de hulpverlening is groot. Pro6 is gestopt omdat er in de afgelopen maanden geen contact kon worden gekregen met de vrouw. De vrouw heeft ook aangegeven dat zij geen contact meer wil met de GI en met Pro6. De vrouw stelt zelfs dat de jeugdzorgwerker van de GI misbruik maakt van de minderjarigen. De vrouw wil daarnaast dat de GI de man en de minderjarigen aanspreekt op dingen waar zij het niet mee eens is. De politie heeft aan de jeugdzorgwerker gemeld dat zij zich zorgen maakt over de vrouw omdat zij een aantal keer in verwarde toestand naar de politie heeft gebeld. De vrouw gaf in die telefoongesprekken aan dat de minderjarigen ontvoerd zouden zijn. Net als Pro6 is ook de GI van oordeel dat de minderjarigen veilig zijn bij de man en dat het goed met hen gaat. De hulpverlening voor de man is positief afgerond. De zorgen van de vrouw worden door de GI en Pro6 niet herkend. De minderjarigen willen bij de man wonen.
2.4
Door en namens de man is naar voren gebracht dat het eenhoofdig gezag aan hem moet worden toegekend. Het gezamenlijk gezag met de vrouw moet worden beëindigd. De vrouw blokkeert belangrijke beslissingen. Het is nog steeds niet gelukt om [minderjarige 3] naar een nieuwe basisschool te laten gaan. De eerder beoogde nieuwe basisschool bleek geen plek meer te hebben. Er is toen een andere geschikte basisschool voor [minderjarige 3] gevonden maar hier geeft de vrouw weer geen toestemming voor. De man is geen nieuwe procedure voor vervangende toestemming gestart omdat hij hiervoor niet de financiële middelen heeft en omdat hij dat anders steeds moet doen. De vrouw stemde ook niet in met de vakantie van de man met de minderjarigen naar Turkije. Dit heeft tot veel onrust en moeilijkheden geleid. De vrouw gedraagt zich daarnaast ten onrechte alsof zij het eenhoofdig gezag heeft. Zij meldde [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook tegen hun wensen in aan voor onder meer een open dag op het ROC. De vrouw dient zich bewust te zijn van het feit dat de minderjarigen volwaardige personen zijn die zelf keuzes maken over hun toekomst. De man en de minderjarigen zijn moegestreden. De minderjarigen geven aan dat de bevoegdheid om beslissingen over hen te nemen bij de man dient te liggen omdat hij naar hen luistert. Gezien de situatie is het ongepast dat de vrouw zelf verzoekt om eenhoofdig gezag. Het verzoek van de vrouw om de minderjarigen doordeweeks bij haar te laten zijn is daarnaast in feite een verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank en het gerechtshof ’s Hertogenbosch hebben eerder geoordeeld dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man is. Het gaat goed met de minderjarigen bij de man. De vrouw herhaalt echter steeds ten onrechte dat de man niet goed voor de minderjarigen zorgt.
De vrouw zoekt veelvuldig contact met de minderjarigen en zij voelen zich verplicht om hier op in te gaan. Er is tussen hen vrijwel dagelijks contact. Als de vrouw de minderjarigen niet kan bereiken dan neemt zij contact op met de man. De man wil het contact niet in de weg staan. Wel is het noodzakelijk dat er daarvoor een kader komt. De omgangsregeling kan niet te ruim of ook maar enigszins interpretabel worden vastgesteld, omdat moet worden voorkomen dat de vrouw een procedure zou kunnen starten om nakoming te eisen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen niet bij de vrouw overnachten. Een regeling waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf wekelijks drie momenten bepalen waarop zij een uur naar de vrouw toegaan is passend. Zij willen niet gebonden zijn aan een vast tijdstip. Gezien zijn leeftijd is de situatie voor [minderjarige 3] anders en voor hem kan wel bepaald worden dat hij op de zondag van 10.00 tot 14.00 uur naar de vrouw toegaat. De vrouw heeft [minderjarige 3] ook opgegeven voor Koranles op de zondag. De hulp van de GI zal noodzakelijk zijn bij het uitvoeren van de omgangsregeling. Het contact wat de vrouw via haar telefoon met de man en de minderjarigen zoekt moet ook gekaderd worden. In de praktijk is het echter de vraag hoe dit dan het beste gedaan kan worden. Er is bij de vrouw sprake van individuele problematiek, maar dit erkent zij niet en zij wil hier ook niet aan werken.
2.5
Door en namens de vrouw is verzocht om co-ouderschap. In dat kader verzoekt zij om de minderjarigen elke week van maandag na school tot vrijdag voor school bij haar te laten verblijven. Als de minderjarigen dan in het weekend vrij zijn kunnen zij bij de man zijn. De vrouw kan doordeweeks voor de minderjarigen zorgen, koken, hen opvoeden, structuur bieden en helpen bij hun schoolgang. Op die manier krijgen zij meer rust. Ook wil de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarigen krijgen.
De huidige zorgregeling dient in ieder geval niet definitief te worden gemaakt omdat deze nu al niet wordt nagekomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen niet op een vast tijdstip naar de vrouw toe moeten gaan. Daarnaast lijkt het ook zo te zijn dat de man en de GI niet de handvatten hebben om de minderjarigen te sturen in het nakomen van de zorgregeling. Op aandringen van de vrouw hebben de minderjarigen zelf bepaald wanneer zij bij haar willen zijn. Het feit dat de man nu al vreest voor een procedure vanuit de vrouw over de naleving van de zorgregeling is geen goed begin van een samenwerking.
Het is kwalijk dat de vrouw niet op de hoogte wordt gehouden van naar welke scholen de minderjarigen toe gaan. De vrouw hoort het pas als de beslissingen al zijn genomen. De vrouw heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder echter alleen aangemeld voor open dagen en niet voor een school. De rechtbank had de man daarnaast slechts vervangende toestemming verleend om met de minderjarigen naar Istanbul, Turkije, toe te gaan. Hij is echter met hen naar familie gegaan op twaalf uur autorijden vanaf Istanbul. Dat de man zegt dat hij door de minderjarigen is overgehaald om naar de familie te gaan voedt het wantrouwen van de vrouw. De docent van [minderjarige 3] heeft daarnaast in een e-mailbericht aan de vrouw aangegeven dat er geen reden is om hem met spoed van school te laten wisselen. Nu [minderjarige 3] niet naar de eerder beoogde basisschool is gegaan is er sprake van een nieuw moment en dus moet er ook opnieuw onderzoek worden gedaan. [minderjarige 3] zit nu halverwege het schooljaar van groep zeven en het gaat goed met hem op zijn huidige basisschool. De vrouw weigert niet zomaar om haar toestemming te geven aan de man.
De vrouw wil niet meer samenwerken met Pro6. Zij heeft aan Pro6 uitgelegd dat zij, doordat de minderjarigen bij haar zijn weggehaald, niet meer kan slapen en veel stress heeft. Pro6 gaf toen aan dat zij mee kon kijken met de vrouw naar hoe zij beter met haar stress kon leren omgaan. Dit is echter niet wat de vrouw wil. Wel heeft de vrouw op 18 november 2022 een intakegesprek gehad bij Perspectief in Tilburg. Zij heeft de signalen van onder meer de rechtbank dus serieus genomen en is op zoek gegaan naar professionele hulp. De minderjarigen worden al vier jaar lang bij de vrouw weggehouden. Er wordt hun onrecht aangedaan. Er is sprake van mishandeling. Hun mensenrechten worden niet gerespecteerd. De vrouw vindt dat de Raad zich moet schamen voor wat er namens hem wordt gezegd.
2.6
De Raad adviseert om het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag af te wijzen. Het eenhoofdig gezag moet bij de man komen te liggen; dit verzoek dient wel te worden toegewezen. De opvoedsituatie bij de man heeft de Raad uitgebreid onderzocht en deze is goed en veilig. De GI en Pro6 sluiten zich bij dit standpunt aan. Alle betrokken hulpverleningsinstanties vinden dat de opvoedvaardigheden van de man goed zijn. Zij delen de zorgen van de vrouw niet. Er is heel goed naar de vrouw geluisterd, maar er is bij haar sprake van een ongegronde ongerustheid. Zij is geen voorspelbare en redelijke onderhandelingspartner om samen beslissingen mee te kunnen nemen.
De Raad benadrukt dat het belang van de minderjarigen centraal moet staan in het bepalen van het contact met de vrouw. De GI geeft aan dat de minderjarigen vaak naar de vrouw toe gaan om aan haar wensen te voldoen en dat vindt de Raad zorgelijk. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn daarnaast op een leeftijd waarop zij zich steeds meer los gaan maken van de ouders en hun eigen weg gaan zoeken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn oud genoeg om zelf afspraken te kunnen maken met de vrouw over wanneer zij naar haar toekomen. De Raad adviseert daarom om de keuze voor de vormgeving van het contact bij hen te laten. Als omgangsregeling kan dan bijvoorbeeld worden bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] drie keer per week een uur op een zelfgekozen tijdstip bij de vrouw langsgaan. Pro6 geeft aan dat de vrouw zorgzaam is en goed kookt voor de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden dan bijvoorbeeld bij de vrouw kunnen komen eten. Op die manier is er positief contact en kan de onderlinge band worden onderhouden. Voor [minderjarige 3] geldt dat de man aangeeft dat het zo kan blijven dat hij op de zondag naar de vrouw toegaat. De Raad sluit zich bij dit standpunt aan. Er is bij de vrouw sprake van een diepe wens om heel veel contact te hebben met de minderjarigen en zij is eigenlijk niet te sturen geweest. Het is de intentie van de Raad om het contact van de vrouw met de minderjarigen te reguleren en niet om dit te blokkeren.
Gezag
2.7
Ingevolge artikel 1:253n Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan een ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.8
In haar beschikking van 20 juli 2022 heeft de rechtbank overwogen dat zij toen al meerdere gronden aanwezig achtte om het eenhoofdig gezag aan de man toe te kennen. Er werden veel problemen gezien en gebleken was, ook tijdens de aan die beschikking voorafgaande mondelinge behandeling, dat de vrouw moeilijk leerbaar is. Desondanks was de rechtbank van oordeel dat de vrouw de kans moest krijgen om tijdens het traject bij Pro6 te laten zien dat zij wel in staat was om weer samen met de man beslissingen te nemen over de minderjarigen. Toekenning van het eenhoofdig gezag aan een van de ouders is immers een heel ingrijpende beslissing. De rechtbank sprak daarbij de hoop uit dat de vrouw zou inzien dat de beslissingen die eerder al waren genomen in deze procedure, dus ook ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en het hulpverleningsplan van Pro6, leidend zouden zijn tijdens het hulpverleningstraject. In de afgelopen periode is de hulpverlening van Pro6 door toedoen van de vrouw niet voortgezet. Daarnaast weigert de vrouw om adequaat met de GI samen te werken. De rechtbank concludeert nu dat de vrouw helaas niet heeft ingezien dat hulpverlening door Pro6 en de samenwerking met de GI juist in haar belang is. De verwachting is niet dat de houding van de vrouw in de komende periode in positieve zin zal veranderen. Betreurd wordt dat de moeder de door de rechtbank gegeven kans om tijdens het traject bij Pro6 te laten zien dat zij wel in staat was om weer samen met de man beslissingen te nemen over de minderjarigen.
2.9
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw haar toestemming bij belangrijke beslissingen weigert. Hierdoor frustreert zij zaken onnodig. Voor [minderjarige 3] is het van groot belang dat hij van school wisselt, omdat de vrouw hier niet mee instemt is dit echter nog steeds niet gebeurd. Ook toen de man met de minderjarigen naar Turkije op vakantie ging, waarvoor hij vervangende toestemming had gekregen van de rechtbank, respecteerde de vrouw dit niet. Op de momenten dat de vrouw haar toestemming weigert is de man genoodzaakt om nieuwe procedures te beginnen bij de rechtbank en dat is niet in het belang van de minderjarigen. Dit is belastend voor hen omdat zij dan moeten wachten. Daarnaast zijn zij zich ook volledig bewust van de negatieve houding van de vrouw. Ook is het niet wenselijk dat de man steeds kosten voor nieuwe procedures moet dragen.
2.1
Daarnaast trekt de vrouw de opvoedcapaciteiten van de man voortdurend in twijfel. Aan de minderjarigen geeft de vrouw de boodschap dat zij vindt dat de man niet goed voor hen zorgt. De rechtbank heeft bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man is en het gerechtshof ‘s Hertogenbosch heeft deze beslissing bekrachtigd, desondanks blijft de vrouw dit onderwerp ter discussie stellen. Zij brengt de minderjarigen daarmee in een lastige positie. Ook belast de vrouw de minderjarigen op een heel directe manier bij gezagskwesties. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen op hun scholen of er zo min mogelijk informatie naar de vrouw gestuurd kan worden. Dit doen zij zodat de vrouw geen misbruik kan maken van het feit dat zij deze informatie heeft. De vrouw heeft eerder scènes geschopt op onder meer de school of bij bijbaantjes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vrouw meldt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarnaast aan voor open dagen op scholen waar zij niet naar toe willen gaan. De minderjarigen kunnen zich niet onbelast ontwikkelen omdat de vrouw laat merken dat zij het niet eens is met de keuzes die zij maken op het gebied van school en/of bijbaantjes.
2.11
Met de Raad en de GI is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de vrouw door haar persoonlijke problematiek geen voorspelbare en redelijke partner is om samen beslissingen mee te kunnen nemen. Er is bij haar sprake van een ongegronde ongerustheid. Het lukt haar niet om te vertrouwen op de man. Zelfs niet terwijl de Raad onderzoek heeft verricht, alle hulpverleningsinstanties goed naar haar hebben geluisterd en aangeven dat de man goed voor de minderjarigen zorgt en dat de opvoedsituatie veilig is. De minderjarigen geven zelf ook aan dat zij bij de man willen wonen.
2.12
Door de vrouw het ouderlijk gezag te ontnemen worden niet alle problemen opgelost, maar het zorgt er voor dat de man de belangrijke beslissingen kan nemen zonder dat dit wordt gefrustreerd. Ook voorkomt het dat de vrouw op ongepaste wijze haar gezag zichtbaar maakt. Zij zal door de vader nog steeds worden geïnformeerd over belangrijke zaken over de minderjarigen. Maar, als zij niet meer betrokken wordt bij besluitvorming, zal er minder strijd zijn tussen partijen en meer rust komen voor de minderjarigen. De man is daarnaast in staat de vrouw een plek te laten hebben in het leven van de minderjarigen.
2.13
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gezag over minderjarigen alleen aan de man toekomt, omdat er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders zij klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen en overgaan tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vrouw over de minderjarigen.
2.14
Gevolg van het voorgaande is dat het verzoek van de vrouw om voortaan te worden belast met het eenhoofdig gezag zal worden afgewezen.
Omgangsregeling
2.15
Aangezien de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, het gezamenlijk gezag van partijen zal wijzigen en zal bepalen dat de man voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag zal zijn belast, kwalificeert de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van de zorgregeling nu als een verzoek tot het vaststellen van omgang op grond van artikel 1:377a BW en niet als een verzoek in het kader van geschilbeslechting bij gezamenlijke gezagsuitoefening op grond van artikel 1:253a BW.
2.16
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
2.17
In de beschikking van 20 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek tot beslissing op de zorgregeling aangehouden. De overweging hierbij was dat het traject bij Pro6 pas heel recent was opgestart en dat het verloop en de uitkomst hiervan moest worden afgewacht. Gebleken is nu dat het traject bij Pro6 door toedoen van de vrouw voortijdig is gestopt. De vrouw heeft groot wantrouwen geuit naar Pro6 en de samenwerking stopgezet. Gezien haar houding heeft Pro6 ook aangegeven niet verder te gaan met het traject. De vrouw weigert ook om nog in gesprek te gaan met de GI. Dit alles acht de rechtbank grote reden tot zorg.
2.18
Gelet op alle omstandigheden waaronder bovenal ook de persoonlijke problemen van de vrouw is co-ouderschap of een regeling waarbij de minderjarigen doordeweeks bij de vrouw zouden zijn niet aan de orde. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat de vrouw veelvuldig en op een belastende manier contact zoekt met de minderjarigen en de man. Zij verplicht de minderjarigen als het ware om contact met haar te hebben en bij haar langs te komen. Het lukt haar niet om naar hen te luisteren. De minderjarigen gaan hierdoor bijna dagelijks bij de vrouw langs.
2.19
Tijdens de mondelinge behandeling is zowel door de man alsook door de vrouw naar voren gebracht dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het niet prettig vinden als er vaste momenten worden bepaald waarop zij naar de vrouw moeten gaan. Zij hebben naast school ook nog andere bezigheden zoals een bijbaan. Gelet op hun leeftijd en de persoon van de vrouw is het passend dat zijzelf beslissen hoe zij invulling willen geven aan hun omgang met de vrouw. Dit is ook in praktische zin mogelijk omdat partijen dicht bij elkaar wonen. Gelet hierop zal de rechtbank, mede gezien het advies van de Raad, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepalen dat zij drie keer per week, op een door henzelf gekozen moment, voor een uur naar de vrouw gaan. De vrouw dient in dit kader de wensen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te respecteren en het initiatief tot contact bij hen laten liggen. De rechtbank verzoekt de vrouw daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarvoor de ruimte te geven. Voor [minderjarige 3] geldt dat door de man, de GI en de Raad de al bestaande regeling waarbij hij op de zondag van 10:00 uur tot 14:00 uur bij de vrouw is passend wordt gevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit in het belang is van [minderjarige 3] en zal daarom bepalen dat de vrouw en [minderjarige 3] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar van zondag 10:00 uur tot 14:00 uur.
2.2
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, waarbij ieder der partijen de eigen dient te dragen.
2.21
De rechtbank zal de beslissingen, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat de beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissingen.
2.22
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te Tilburg,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007 te Tilburg,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te Tilburg,
voortaan aan de man alleen toekomt;
bepaalt dat de vrouw en [minderjarige 3] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per week op zondag van 10:00 uur tot 14:00 uur;
bepaalt dat de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op drie momenten in de week gedurende een uur per keer, waarbij die momenten worden bepaald door [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, bijgestaan door mr. Van Ginkel, als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.