ECLI:NL:RBZWB:2022:8001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/02/399651 JE RK 22-1239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij de andere gezaghebbende ouder met nadruk op thuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2022 een nadere beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015, bij de vader, die gezag heeft. De kinderrechter heeft eerder op 12 augustus 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 7 november 2022 is verlengd. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een verdere machtiging tot uithuisplaatsing tot 16 februari 2023, met de nadruk op het werken aan een thuisplaatsing bij de moeder, waar de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 zijn de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI verschenen. De GI heeft zorgen geuit over de interactie tussen de moeder en de minderjarige, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen onveilige situatie bij de moeder is. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing als ultimum remedium benadrukt en verwacht dat de moeder zal meewerken aan de hulpverlening en de video-interactiebegeleiding.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 16 februari 2023, met de verwachting dat de minderjarige voor die datum bij de moeder thuisgeplaatst zal zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/399651 JE RK 22-1239
Datum uitspraak: 15 december 2022

Nadere beschikking kinderrechter over machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.A. Pietsch, te Breda,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 7 november 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- het schriftelijke verslag van de GI van 7 december 2022;
- de e-mail met bijlage van mr. Pietsch van 7 december 2022.
Op 15 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Bij beschikking van 12 augustus 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij een ouder met gezag (de vader) met ingang van 12 augustus 2022 tot 12 november 2022 en is het resterende deel van het verzoek aangehouden.
Bij voormelde beschikking van 7 november 2022 heeft de kinderrechter deze machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 12 november 2022 tot 1 januari 2023 en is het resterende gedeelte van het verzoek aangehouden, in afwachting van nader bericht van de GI.

Het verzoek

Thans is aan de orde het restverzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen van [minderjarige] bij de vader, zijnde een ouder met gezag, voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 16 februari 2023, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI heeft ter nadere onderbouwing van het verzoek naar voren gebracht dat er nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Sterk Huis ziet bij de moeder gedrag en denkbeelden die mogelijk voortkomen uit een trauma. Dit is van invloed op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] en tussen de ouders onderling. De moeder laat wel groei zien in het reguleren van de eigen emoties richting [minderjarige] . Tijdens de omgang tussen [minderjarige] en de moeder is gezien dat de moeder beter ziet wat [minderjarige] nodig heeft met betrekking tot het erkennen en herkennen van emoties, maar er wordt bij [minderjarige] ook nog terughoudendheid en angst gezien. De zorg ten aanzien van de moeder is dat door een negatieve associatie richting de vader en het onvoldoende sensitief reageren [minderjarige] (onbedoeld) klem wordt gezet. Dit is merkbaar in het gedrag van [minderjarige] . Zichtbaar is dat [minderjarige] met hoge spanning en met emoties uit de onbegeleide omgang met de moeder komt. De GI wil video-interactiebegeleiding door Sterk Huis tijdens de omgang in gaan zetten bij beide ouders. De moeder kan dan ook meer meegenomen worden in wat de hulpverlening bij [minderjarige] ziet. Daarnaast vindt de GI het noodzakelijk dat er bij beide ouders een persoonlijkheidsonderzoek wordt afgenomen. De vader heeft aangegeven hieraan mee te werken. De moeder heeft in eerste instantie aangegeven ook mee te werken, maar is daarop teruggekomen. De onbegeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal in de komende tijd worden uitgebreid. Sterk Huis zal telkens aan het einde van de omgang aansluiten. Het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling is aangehouden in afwachting van de beslissing van de rechtbank op de machtiging tot uithuisplaatsing.
Door en namens de moeder is aangegeven dat de omgang tussen haar en [minderjarige] goed gaat. [minderjarige] is vrolijk tijdens de omgang. Sterk Huis benoemt richting de moeder dat het goed gaat, dus dat komt niet overeen met hetgeen de GI aangeeft. De moeder ervaart druk vanuit de GI en Sterk Huis om mee te moeten werken aan de video-interactiebegeleiding, omdat zij stellen dat [minderjarige] anders niet bij de moeder terug kan komen wonen. De moeder heeft nimmer ingestemd met een persoonlijkheidsonderzoek. Tijdens de vorige mondelinge behandeling is al aangegeven dat Psytrec heeft vastgesteld dat PTSS niet aan de orde is bij de moeder en dat er geen behandeling nodig is. De moeder vindt dat video-interactiebegeleiding en een persoonlijkheidsonderzoek geen voorwaarden moeten zijn voor een thuisplaatsing. Dit kan indien nodig tijdens de ondertoezichtstelling worden ingezet. Na een thuisplaatsing is de moeder bereid om aan beide zaken mee te werken. Er is geen sprake van een onveilige situatie bij de moeder. Een uithuisplaatsing kan alleen voortduren als het echt noodzakelijk is, als ultimum remedium. Dat [minderjarige] nu bij de vader verblijft, maakt dit niet anders. Er is sprake van ‘goed genoeg ouderschap’ van de moeder.
Door de vader is aangegeven dat het belang van [minderjarige] leidend moet zijn. [minderjarige] laat een stijgende lijn zien in haar ontwikkeling en gedrag. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder gaat over het algemeen goed. Soms heeft [minderjarige] het nog moeilijk. De vader vindt een terugplaatsing bij de moeder op zich wel goed, maar er moet nog wel onderzoek worden gedaan naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, ook door de Raad.

De nadere beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt. In de beschikking van 7 november 2022 heeft hij overwogen dat het erop lijkt dat de moeder [minderjarige] een veilige thuissituatie zou kunnen bieden. Aan de GI is toen de gelegenheid geboden om te onderzoeken of thuisplaatsing bij de moeder inderdaad mogelijk is.
Dat [minderjarige] op dit moment bij haar vader verblijft, doet niet af aan het feit dat er gewerkt dient te worden aan thuisplaatsing bij de ouder waar zij haar hoofdverblijfplaats heeft, in dit geval de moeder. Een machtiging tot uithuisplaatsing is immers een ultimum remedium en mag niet langer worden ingezet dan écht noodzakelijk is. De kinderrechter ziet op dit moment onvoldoende redenen voor het oordeel dat een thuisplaatsing bij de moeder binnen een kort tijdsbestek niet mogelijk zou zijn. Door de GI worden weliswaar zorgen genoemd, met name over de interactie tussen de moeder en [minderjarige] , maar er blijkt niet dat er sprake is van een onveilige situatie voor [minderjarige] bij de moeder. Bovendien kan er ook als [minderjarige] weer bij de moeder woont aan de interactie tussen haar en de moeder worden gewerkt door de inzet van de video-interactiebegeleiding. De kinderrechter verwacht wel dat de moeder in het kader van de ondertoezichtstelling hieraan meewerkt. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling hiertoe ook een toezegging gedaan. Hoewel [minderjarige] wat opstandig gedrag kan vertonen, ontwikkelt zij zich goed. Zij heeft behoefte aan meer contact met de moeder en zij lijkt de thuisplaatsing bij de moeder ook aan te kunnen. De kinderrechter acht onder deze omstandigheden een snelle thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder inderdaad mogelijk.
[minderjarige] overnacht op dit moment nog niet bij de moeder. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat in de komende tijd de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs wordt uitgebreid en dat op deze wijze wordt toegewerkt aan haar thuisplaatsing voor 16 februari 2023. De kinderrechter is daarmee van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de komende tijd nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Hij zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen voor de restperiode, tot 16 februari 2023. De kinderrechter verwacht dat [minderjarige] voor deze dag bij de moeder thuisgeplaatst is. De kinderrechter gaat hierbij ervan uit dat de GI geen verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal indienen. Met deze beslissing heeft de GI tevens de gelegenheid om aanvullende hulpverlening in de thuissituatie van de moeder te regelen, indien die nodig wordt geacht, alsmede om tezamen met de ouders tot een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader te komen. Dat de Raad nog bezig is met een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, waarvan niet bekend is wanneer dat zal zijn afgerond, doet aan dit oordeel niet af.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] wordt geacht dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, direct uitgevoerd kan worden.
De beslissing
De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag met ingang van 1 januari 2023 tot 16 februari 2023;
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 29 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.