ECLI:NL:RBZWB:2022:8088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/3914
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking voor het jaar 2017

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022, wordt het beroep van een belanghebbende, wonende in Zwitserland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.704, en daarnaast belastingrente van € 323 in rekening gebracht. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij wordt vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift te laat was, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege onduidelijkheid over de verzending van de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank gaat vervolgens in op de inhoudelijke gronden van het beroep. De belanghebbende verzoekt om een belastingteruggaaf van € 13.461 en stelt recht te hebben op aftrekken van hypotheekrente, alimentatie en zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van het renseignement van het ABP en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de aftrekposten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3914
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], wonende in Zwitserland, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.704 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 323 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen, [inspecteur] en [inspecteur].
De rechtbank heeft op verzoek, belanghebbende uitgenodigd om online (via Microsoft Teams) aan de zitting deel te nemen. De rechtbank heeft op 1 november 2022 een verdagingsverzoek van belanghebbende ontvangen. Dit verzoek is door de rechtbank bij brief van 3 november 2022 afgewezen.
Belanghebbende heeft, met kennisgeving, digitaal niet aan de zitting deelgenomen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren op 10 september 1953, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Zwitserland.
2.2.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, voor het jaar 2017 de aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2017 ingediend. Volgens de aangifte bedraagt de uitkering van het ABP € 36.257 en is de daarop ingehouden Nederlandse loonheffing € 9.410.
2.3.
De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken en heeft de aanslag met dagtekening 11 augustus 2020 vastgesteld. Daarbij is het belastbare inkomen uit werk en woning, na aftrek van het restant persoonsgebonden aftrek van € 22.087, vastgesteld op € 9.704. Daarnaast is een te verrekenen loonheffing van € 2.784 in aanmerking genomen.
2.4.
De inspecteur heeft een renseignement van het APB overgelegd. Daarin staat vermeld dat het totale loon voor 2017 € 31.791 is en dat de loonheffing daarover € 2.784 bedraagt.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is. Indien het beroep ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank of de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het jaar 2017 kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is.
Vooraf
3.2.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank een e-mail van belanghebbende ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank op 30 november 2022 een nader stuk van belanghebbende ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten, hetgeen onder meer inhoudt dat geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend. De rechtbank ziet in het e-mailbericht en het nadere stuk van belanghebbende geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat de stukken dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van het geschil. De rechtbank voegt wel een kopie van de stukken toe aan het dossier en stuurt tevens een afschrift van de stukken, met deze uitspraak, aan de wederpartij. [1]
Ontvankelijkheid
3.3.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 2 juni 2021. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 14 juli 2021. De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende ontvangen op 13 september 2021. In beginsel is het beroepschrift te laat ingediend. Deze termijnoverschrijding kan verschoonbaar zijn indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.4.
Belanghebbende stelt in zijn beroepschrift dat hem uit telefonische informatie is gebleken dat de inspecteur op 2 juni 2021 uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat de uitspraak naar een foutief adres is verzonden.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat het niet is uit te sluiten dat de uitspraak op bezwaar naar het oude adres van belanghebbende is gestuurd. Belanghebbende heeft echter niet exact aangegeven hoe en wanneer hij dan wel op de hoogte is geraakt van het bestaan van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de onduidelijkheid in de verzending raakt aan de rechtsgeldige bekendmaking van de uitspraak op bezwaar en daarmee aan de beroepstermijn. Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval mag de onduidelijkheid hierover niet aan belanghebbende worden tegengeworpen. De rechtbank acht de mogelijke termijnoverschrijding reeds daarom verschoonbaar. Het beroep is daarom dus ook in dat geval, ontvankelijk.
Inhoudelijk
3.6.
Belanghebbende heeft verzocht een belastingteruggaaf van € 13.461 te verlenen. Het genoten ABP-pensioen bedraagt volgens hem € 59.916 waarop € 24.445 aan loonheffing is ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende aangevoerd dat hij recht heeft op aftrek inzake (i) de hypotheekrente van de eigen woning, (ii) betaalde alimentatie en (iii) uitgaven voor specifieke zorgkosten.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.7.1.
De inspecteur kan in beginsel uitgaan van het renseignement van het ABP (zie 2.4). Belanghebbende heeft geen argumenten naar voren gebracht waarom het renseignement onjuist zou zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het renseignement. De inspecteur is daarom bij het vaststellen terecht uitgegaan van gegevens zoals uit het renseignement van het ABP volgt.
3.7.2.
De bewijslast rust op belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij voor het jaar 2017 recht heeft op aftrek van de door hem gestelde aftrekposten. Voor al deze aftrekposten geldt als eis dat sprake moet zijn van drukkende aftrekbare kosten. [2] Ten aanzien van de hypotheekrente voor de eigen woning heeft belanghebbende enkel verwezen naar bedragen genoemd in een verkoopakte. De rechtbank kan de verwijzing op dit punt naar een verkoopakte niet volgen en acht deze gegevens onvoldoende om de gestelde betaalde hypotheekrente aannemelijk te achten. Die bewijslastverdeling is ook redelijk, belanghebbende zou namelijk relatief eenvoudig over concrete stukken moeten kunnen beschikken op dit punt. Dergelijke concrete stukken zijn dus niet overgelegd door belanghebbende. Daarnaast is het op basis van de verkoopakte niet aannemelijk geworden dat de kosten, waarvan belanghebbende meent dat deze kwalificeren als aftrekbaar, volledig op belanghebbende zouden hebben gedrukt.
Ten aanzien van de alimentatie verwijst belanghebbende eveneens naar voormelde verkoopakte en stelt dat hij ook betalingen heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2017 in aanmerking komt voor aftrek van alimentatie. Ook deze stelling van belanghebbende is niet gemotiveerd met concrete stukken waaruit de juistheid van zijn stelling blijkt.
Ten aanzien van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft belanghebbende geen bewijs overgelegd waaruit volgt dat die uitgaven op hem hebben gedrukt. Het gelijk is aan de inspecteur.
3.8.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland, faalt deze beroepsgrond. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat belanghebbende verplicht premieplichtig is in Nederland en betwist dat belanghebbende is aangemerkt als premieplichtig door de Sociale Verzekeringsbank. De inspecteur heeft voorts een e-mailbericht overgelegd [3] waarin door een medewerker van de Sociale Verzekeringsbank is verklaard dat op 29 oktober 2015 in een beslissing aan belanghebbende is medegedeeld dat hij vanaf 1 oktober 2013 niet meer verplicht verzekerd is in Nederland. Het gelijk is aan de inspecteur.
3.9.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 21 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Het stuk is conform artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2022 in het dossier opgenomen.
2.Artikel 3.110 en artikel 6.1, lid 1 aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.Bijlage 8 van het verweerschrift.