In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022, wordt het beroep van een belanghebbende, wonende in Zwitserland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.704, en daarnaast belastingrente van € 323 in rekening gebracht. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij wordt vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift te laat was, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege onduidelijkheid over de verzending van de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank gaat vervolgens in op de inhoudelijke gronden van het beroep. De belanghebbende verzoekt om een belastingteruggaaf van € 13.461 en stelt recht te hebben op aftrekken van hypotheekrente, alimentatie en zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van het renseignement van het ABP en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de aftrekposten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van griffierecht of vergoeding van proceskosten.