ECLI:NL:RBZWB:2022:8121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
9910628_E30092022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na bedreiging op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 1990 in dienst was bij [verweerster], werd op 21 april 2022 ontslagen na het uiten van de bedreiging 'ik schiet jullie kapot' tegen zijn leidinggevende. De kantonrechter moest beoordelen of dit ontslag rechtsgeldig was, waarbij de dringende reden voor ontslag op staande voet centraal stond. De rechtbank overwoog dat een ontslag op staande voet alleen geldig is als er een dringende reden is, zoals ernstige bedreigingen of mishandelingen. De kantonrechter concludeerde dat de uitspraak van [verzoeker] als een serieus dreigement moest worden opgevat, wat een voldoende dringende reden opleverde voor het ontslag. De rechtbank verwierp het verweer van [verzoeker] dat het ontslag in strijd was met een opzegverbod, omdat hij ten tijde van het ontslag nog aan het werk was en zijn ziekmelding pas enkele dagen later volgde. De vorderingen van [verzoeker] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9910628 AZ VERZ 22-28
beschikking d.d. 30 september 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in de hoofdzaak en in het incident,
verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M. Akça-Altun,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident,
verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. S. Lammers.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het op 1 juni 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties 1 t/m 4;
het verweerschrift ex artikel 7:681 BW tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek ex artikel 7:671b BW met producties 1 t/m 26;
het verweerschrift op zelfstandig tegenverzoek met producties 5 t/m 10;
e aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op
9 september 2022, met daaraan gehecht de pleitnota van de gemachtigde van [verweerster] ;
1.2
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1957, is sinds 1 juni 1990 in dienst bij [verweerster] . Zijn laatste functie was [functienaam] .
2.2
Op de arbeidsovereenkomst zijn de “Basisprincipes voor gedrag” van [verweerster] van toepassing. De basisprincipes luiden – voor zover van belang – als volgt:
“Managers en medewerkers van de Groep [verweerster] delen met elkaar de volgende waarden: Professioneel engagement, respect voor de medemens, integriteit, loyaliteit en solidariteit. Dit zijn de waarden waarop de basisprincipes voor gedrag zijn gebaseerd, die door allen worden onderschreven.”
“Professioneel engagement betekent dat kennis en vaardigheden altijd zo goed mogelijk up to date worden gehouden en worden aangewend. Bij het vergaren van de nodige kennis en het volbrengen van de toegewezen taken zijn het ten dienste staan en het professionele engagement onontbeerlijk. Daarnaast wordt iedereen geacht een actieve bijdrage te leveren aan de bescherming van het milieu en aan een gezonde en veilige werkomgeving.”
“Respect voor de medemens is een absolute voorwaarde voor iemands persoonlijke en professionele ontwikkeling. Dit geldt wereldwijd voor de hele Groep [verweerster] en houdt in dat men verscheidenheid en verschillen tussen culturen respecteert en dat men openstaat voor alle medewerkers, ongeacht hun afkomst. Dit komt tot uiting in de bereidheid om naar elkaar te luisteren, informatie te delen, uitleg te geven en met elkaar in gesprek te blijven.”
2.3
Op 21 april 2022 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [verzoeker] tegen zijn leidinggevende van die dag, de heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ), “ik schiet jullie kapot” heeft gezegd.
2.4
Op diezelfde dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [leidinggevende] , de heer [Plant manager] , de heer [Manager] . Van het gesprek is een gespreksverslag gemaakt. In het gespreksverslag is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Nadat Dhr. [leidinggevende] zijn verhaal had gedaan heeft Dhr. [Manager] Dhr. [verzoeker] geconfronteerd met de gedane uitspraak “IK SCHIET JULLIE KAPOT”. Dit tot twee maal toe. Dhr. [verzoeker] geeft toe, in het bijzijn van eenieder, dat hij dit inderdaad gezegd heeft.Dhr. [Manager] geeft aan dat dit totaal onacceptabel gedrag is en tegen alle richtlijnen van het bedrijf is.
Vervolgens heer Dhr. [Manager] een telefonisch onderhoud gehad met Mevr. [HR directeur] .
Dhr. [Manager] deelt vervolgende de volgende boodschap mede aan Dhr. [verzoeker] : je bent op staande voet ontslagen.Dhr. [Manager] verzoekt Dhr. [Manager] om al de werkspullen van Dhr. [verzoeker] in ontvangst te nemen en Dhr. [verzoeker] buiten de poort te begeleiden. (…)”

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster] te veroordelen binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 3.459,97 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 21 april 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
In de hoofdzaak
primair
- het ontslag op staande voet te vernietigen;
- [verweerster] te verplichten [verzoeker] (zodra hij weer arbeidsgeschikt is) toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
- [verweerster] te veroordelen binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 3.459,97 per maand bruto vanaf 21 april 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;
subsidiair- [verweerster] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding conform artikel 7:677 lid 3 BW, over de periode van 21 april 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd;
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 30.000,00 dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
- aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen;
- aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen;
primair en subsidiair- [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, nu een dringende reden voor het ontslag ontbreekt en er opzegverbod geldt nu het ontslag tijdens ziekte van [verzoeker] is gegeven.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .
4.2
[verweerster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor het geval dat komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet al door het ontslag op staande voet is geëindigd, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op de eerst mogelijke datum te ontbinden, primair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo 7:669 lid 3 sub g BW en meer subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo 7:669 lid 3 sub i BW, zonder toekenning van een transitievergoeding en/of billijke vergoeding;
- indien en voor zover de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo 7:669 lid 3 sub e BW wordt ontbonden, voor recht te verklaren dat er geen transitievergoeding is verschuldigd;
- bij het einde van de arbeidsovereenkomst op de e-grond de ontbinding per de eerst mogelijke datum uit te spreken en voor zover de ontbinding op een andere ontslaggrond zou worden uitgesproken bij het einde van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
- indien en voor zover de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo 7:669 lid 3 sub i BW zou worden ontbonden te bepalen dat geen vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW wordt toegekend, althans een zo’n laag mogelijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW;
- [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
4.3
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
Ontslag op staande voet
5.1
De kernvraag in dit geschil is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
5.2
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen gelet op de grote (financiële) gevolgen daarvan voor de werknemer. Een ontslag op staande voet is daarom alleen geldig als daarvoor een dringende reden aanwezig is. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt (artikel 7:678 lid 2 sub e BW).
5.3
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer daarin een rol spelen. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
5.4
Vaststaat dat [verzoeker] bij het incident op 21 april 2021 “ik schiet jullie kapot” heeft geroepen tegen [leidinggevende] . [verzoeker] stelt dat hij op het moment waarop het incident plaatsvond geëmotioneerd was vanwege het gescheld van [leidinggevende] op de werkvloer, waarvan [verzoeker] de dag voorafgaand aan het incident nog een melding heeft gemaakt bij zijn afdelingschef, de heer [Manager] . De uitspraak betrof geen bedreiging maar slechts een onbeheerste uiting van woede en [verzoeker] heeft meteen daarna zijn excuses aangeboden aan [leidinggevende] , die zijn excuses ook heeft geaccepteerd.
5.5
De kantonrechter is van oordeel dat het roepen van “ik schiet jullie kapot” dient te worden opgevat als een serieus dreigement, dat op grond van artikel 7:678 lid 2 sub e BW een voldoende dringende reden oplevert voor het ontslag op staande voet. Dat [verzoeker] de dag voorafgaand aan het incident reeds bij zijn afdelingschef heeft geklaagd over het gedrag van [leidinggevende] biedt, nog daargelaten dat [verweerster] dit gemotiveerd heeft weersproken en dit dus niet vast is komen te staan, geen rechtvaardiging voor de uitlatingen van [verzoeker] . Dat [verzoeker] en [leidinggevende] het na het incident zouden hebben bijgelegd, hetgeen gelet op de betwisting van [verweerster] evenmin vast is komen te staan, maakt daarbij niet dat aan [verweerster] niet meer de vrijheid toekomt om de ernstige uitlatingen aan [verzoeker] tegen te werpen en hem op grond daarvan ontslag op staande voet te verlenen. Dit geldt te meer nu de uitlatingen van [verzoeker] in strijd zijn met de basisprincipes die bij [verweerster] op de werkvloer gelden en waarmee [verzoeker] ook bekend moet zijn geweest. [verzoeker] heeft voorts nog het verweer gevoerd dat het gegeven ontslag in strijd is met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Dat verweer wordt gepasseerd. Immers staat vast dat [verzoeker] ten tijde van het gegeven ontslag op 21 april 2022 (volledig) aan het werk was en zijn ziekmelding van 25 april 2022 dateert, ofwel van enkele dagen na het aan hem gegeven ontslag. Gelet op de ernst van de aan [verzoeker] verweten gedraging is de kantonrechter van oordeel dat een belangenafweging niet in het voordeel van [verzoeker] dient uit te vallen.
5.6
De conclusie van het voorgaande is dat [verweerster] het ontslag op staande voet terecht heeft gegeven, zodat de vorderingen van [verzoeker] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.7
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot en met vandaag vastgesteld op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster] .
Voorwaardelijk tegenverzoek
5.8
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is uitdrukkelijk voorwaardelijk gedaan, namelijk onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Aangezien in de hoofdzaak is geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven, is de voorwaarde niet ingetreden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan dit voorwaardelijke tegenverzoek.
In het incident
5.9
Aangezien in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over de verzoeken van [verzoeker] in de hoofdzaak, is er geen belang meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. De kantonrechter zal de proceskosten voor de voorlopige voorziening compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerster] te betalen de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 747,00;
verklaart deze beschikking, wat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
in het incident
wijst de verzochte voorziening af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. van den Boom, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.