ECLI:NL:RBZWB:2022:8125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
9743000_E09112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Pooyé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vorderingen in civiele procedure met betrekking tot levering van rabarberplanten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 9 november 2022 vonnis gewezen in een geschil tussen een maatschap, hierna aangeduid als [eiser], en gedaagden, bestaande uit twee personen. De zaak betreft een overeenkomst van 24 april 2021, waarbij [gedaagden] 15.000 rabarberplanten van het type 'Goliath' kochten van [eiser]. De planten werden op 26 april 2021 geleverd, maar [gedaagde sub 2] heeft op 28 april 2021 telefonisch geklaagd over de grootte en het aantal van de geleverde planten. [Eiser] heeft vervolgens een factuur van € 14.497,00 gestuurd, die door [gedaagde sub 2] onbetaald is gelaten.

[Eiser] vordert betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden voeren verweer en stellen dat de geleverde planten niet aan de kwaliteitseisen voldeden en dat zij een tegenvordering hebben ter hoogte van € 10.573,73, die zij willen verrekenen met de vordering van [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat de tegenvordering van gedaagden onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is. De rechter wijst de vordering van [eiser] toe, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt gedaagden in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij het doen van een beroep op verrekening en de noodzaak om bewijs te leveren voor tegenvorderingen. De rechter concludeert dat gedaagde sub 2 aan [eiser] een bedrag van € 14.497,00 verschuldigd is, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 26 mei 2021, en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9743000 CV EXPL 22-774
vonnis d.d. 9 november 2022
inzake
de maatschap
Maatschap [eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.W.F.M. Hoogma,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde sub 1], gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
beiden wonende te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagden] ,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2 en 3.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de tussenvonnissen in deze zaak van 2 en 30 maart 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de op 27 september 2022 gehouden mondelinge
behandeling met daaraan gehecht de door de gemachtigde van [eiser]
overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen is op 24 april 2021 een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagden] van [eiser] heeft gekocht 15.000 rabarberplanten van het type “Goliath”. De planten zijn op 26 april 2021 geleverd.
2.2
Op 28 april 2021 heeft [gedaagde sub 2] telefonisch geklaagd bij [eiser] over de grootte en het aantal van de geleverde rabarberplanten.
2.3
Naar aanleiding van de koopovereenkomst heeft [eiser] op 12 mei 2021 een factuur ter hoogte van € 14.497,00 inclusief btw toegezonden aan [gedaagde sub 2] , welk bedrag ziet op de levering van 14.000 rabarberplanten.
2.4
[gedaagde sub 2] heeft de factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van:
1. het factuurbedrag van € 14.497,00, vermeerderd met primair de contractuele rente van 1,5% per maand, subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, alles gerekend vanaf 26 mei 2021, althans 2 augustus 2021, althans 17 augustus 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot en met de dag van algehele voldoening;
2. de buitengerechtelijke incassokosten van primair 15% over € 14.497,00, zijnde € 2.174,55, subsidiair volgens de wet (artikel 6:96 lid 2 sub c BW), zijnde € 919,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten van € 124,00, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 209,00 voor nakosten.
3.2
[eiser] legt – naast de vaststaande feiten – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 2] in gebreke is gebleven met de betaling van het door haar verschuldigde bedrag van € 14.497,00. Aangezien [gedaagde sub 2] door de tekortkoming in de nakoming van haar betalingsverplichting in verzuim is geraakt, vordert [eiser] (primair) de contractuele rente van 1,5% per maand. Daarnaast vordert [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten van (primair) € 2.174,55.
3.3
[gedaagden] voert verweer. Zij stelt dat [eiser] te weinig “Goliath” planten heeft geleverd en ook dat de kwaliteit van deze planten te wensen over liet. Naar aanleiding van deze gebrekkige levering heeft [gedaagden] een factuur ter hoogte van € 4.060,49 toegezonden aan [eiser] , waarbij zij de prijs van de gebrekkige en te weinig geleverde planten alsmede het door haar vanwege die levering noodzakelijk verrichte extra werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Daarnaast wenst [gedaagden] de factuur van [eiser] te verrekenen met een tegenvordering die zij nog op [eiser] heeft naar aanleiding van een eerdere levering van rabarberplanten van het ras “Frambozenrood” in 2020, ter hoogte van € 10.573,73.
3.4
Op de stellingen van partijen zal – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Niet in geschil is dat sprake was van een overeenkomst waarbij [eiser] rabarberplanten (ras: Goliath) heeft geleverd aan [gedaagden] voor een bedrag van
€ 14.497,00. De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [gedaagde sub 2] dat zij heeft bedoeld haar betalingsverplichting te verrekenen met haar tegenvordering(en), welke bestaan uit de schade die zij heeft geleden naar aanleiding van de kwaliteit en kwantiteit van de door [eiser] geleverde rabarberplanten van zowel de levering met betrekking tot de rabarberplanten van het ras “Goliath” als de eerder in 2020 geleverde planten van het ras “Frambozenrood”.
4.2
Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Deze situatie doet zich hier voor. De tegenvordering van [gedaagden] wordt namelijk gemotiveerd betwist door [eiser] en staat op dit moment geenszins vast. Weliswaar heeft [gedaagden] een tweetal facturen overgelegd waarop zij de door haar geleden schade specificeert, maar zij heeft deze schade gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] onvoldoende onderbouwd. Zo is niet vast komen te staan dat de door [eiser] geleverde rabarberplanten niet voldeden aan de eisen van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) en kan evenmin worden vastgesteld dat de hoogte van de uitval van de planten op het perceel afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Om het bestaan van de tegenvordering vast te stellen, zou dan ook bewijslevering nodig zijn. Dit betekent dat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of [gedaagden] een geslaagd beroep op verrekening van haar (gepretendeerde) tegenvordering kan doen. Het staat [gedaagden] natuurlijk vrij om een aparte (dagvaardings)procedure te beginnen om haar vordering op [eiser] te verhalen.
4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 2] aan [eiser] een bedrag van € 14.497,00 verschuldigd is, te vermeerderen met de (niet weersproken) contractuele rente van 1,5 % per maand vanaf 26 mei 2021.
4.4
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. In het onderhavige geval zijn partijen - beiden daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf - echter een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voor-werk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het (subsidiair) gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van
€ 919,97 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal als onweersproken worden toegewezen.
4.5
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 1.013,00
  • explootkosten € 108,76
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 2.427,26
4.6
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 14.497,00vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over dat bedrag vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 919,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2022 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.427,26;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de nakosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan
,te vermeerderen met de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pooyé, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.