In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 9 november 2022 vonnis gewezen in een geschil tussen een maatschap, hierna aangeduid als [eiser], en gedaagden, bestaande uit twee personen. De zaak betreft een overeenkomst van 24 april 2021, waarbij [gedaagden] 15.000 rabarberplanten van het type 'Goliath' kochten van [eiser]. De planten werden op 26 april 2021 geleverd, maar [gedaagde sub 2] heeft op 28 april 2021 telefonisch geklaagd over de grootte en het aantal van de geleverde planten. [Eiser] heeft vervolgens een factuur van € 14.497,00 gestuurd, die door [gedaagde sub 2] onbetaald is gelaten.
[Eiser] vordert betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden voeren verweer en stellen dat de geleverde planten niet aan de kwaliteitseisen voldeden en dat zij een tegenvordering hebben ter hoogte van € 10.573,73, die zij willen verrekenen met de vordering van [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat de tegenvordering van gedaagden onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is. De rechter wijst de vordering van [eiser] toe, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt gedaagden in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij het doen van een beroep op verrekening en de noodzaak om bewijs te leveren voor tegenvorderingen. De rechter concludeert dat gedaagde sub 2 aan [eiser] een bedrag van € 14.497,00 verschuldigd is, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 26 mei 2021, en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn.