ECLI:NL:RBZWB:2022:8127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
9586606_E14122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen uit hoofde van uitzendovereenkomst en aansprakelijkheid voor schade door ingeleend personeel

In deze civiele zaak heeft Prostar Uitzendbureau B.V. (hierna: Prostar) een vordering ingesteld tegen PB Bouw B.V. (hierna: PB Bouw) tot betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 18.615,50, voortvloeiend uit een uitzendovereenkomst. Prostar heeft personeel uitgeleend aan PB Bouw voor werkzaamheden in de periode van week 26 tot en met 29 van 2021. PB Bouw heeft de facturen niet betaald en stelt dat het ingehuurde personeel de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade van € 30.880,00 die zij wenst te verrekenen met de vordering van Prostar.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestond tussen partijen en dat Prostar haar verplichtingen uit deze overeenkomst is nagekomen. PB Bouw heeft de juistheid van de facturen niet betwist, maar stelt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de aansprakelijkheid voor de gevolgen van de fouten van het ingeleende personeel primair bij PB Bouw ligt, aangezien zij de feitelijke zeggenschap had over de werkzaamheden. De kantonrechter wijst de vordering van Prostar tot betaling van de hoofdsom toe, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.

Daarnaast heeft Prostar aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen tot het wettelijke tarief. PB Bouw wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.862,33. Het vonnis is uitgesproken op 14 december 2022 door mr. Ponds, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9586606 CV EXPL 21-3430
vonnis d.d. 14 december 2022
inzake
de besloten vennootschap
Prostar Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Prostar,
gemachtigde: [naam 1] (Juristu),
tegen
de besloten vennootschap
PB Bouw B.V.,
gevestigd te Hulst,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PB Bouw,
vertegenwoordigd door de heer [naam 2] .

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 2 februari 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de conclusie van antwoord in reconventie;
c. de aantekeningen van de griffier van de op 28 oktober 2022 gehouden mondelinge
behandeling;
d. de op de zitting door Prostar overgelegde aanvullende producties;
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
Prostar vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, PB Bouw te veroordelen tot betaling van:
a. € 18.615,50 aan hoofdsom, primair te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 20 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening, althans de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. € 2.792,33 althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de proceskosten waaronder de nakosten.
2.2
Prostar legt aan haar vordering ten grondslag dat zij aan PB Bouw personeel heeft uitgeleend ten behoeve van het uitvoeren van werkzaamheden in week 26 tot en met 29 van het jaar 2021. PB Bouw heeft de facturen ter hoogte van in totaal € 18.615,50 onbetaald gelaten. Aangezien PB Bouw door de tekortkoming in de nakoming van haar betalingsverplichting in verzuim is geraakt, vordert ProStar (primair) de wettelijke handelsrente. Daarnaast vordert zij de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 2.792,33.
2.3
PB Bouw voert verweer. Zij betwist de hoogte van de facturen van Prostar op zichzelf niet. Wel stelt zij zich op het standpunt dat het van Prostar ingehuurde personeel de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zou zouden er wanden en een balkon scheef zijn geplaatst, is de liftwand met deuropening te ver naar links geplaatst, is het ondersabelen en het aangieten van de conusgaten niet of onzorgvuldig verricht en is de werkplaats niet opgeruimd achtergelaten. Hierdoor heeft PB Bouw schade geleden tot een bedrag van € 30.880,00. Zij wenst dit bedrag te verrekenen met de facturen van ProStar.
2.4
In het tussenvonnis is ten onrechte vermeld dat PB Bouw een eis in reconventie heeft ingesteld. Weliswaar is de tegenvordering waarop zij zich beroept hoger dan de vordering die Prostar in de onderhavige procedure heeft ingesteld, maar PB heeft – mede gelet op haar toelichting ter zitting – slechts bij wijze van verweer tegen de vordering van Prostar een beroep op verrekening willen doen; zij heeft geen (reconventionele) vordering ingesteld tot betaling van enig bedrag door Prostar aan haar.
2.5
De kantonrechter overweegt als volgt, waarbij – voor zover van belang – nader zal worden ingegaan op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

3.1
Vast staat dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan en dat Prostar uit hoofde van die overeenkomst (onder meer) in de periode van week 26 tot en met week 29 van het jaar 2021 ten behoeve van een project in Gouda personeel heeft uitgeleend aan PB Bouw. PB Bouw heeft de juistheid van de door Prostar toegezonden facturen niet weersproken.
3.2
Gelet op het voorgaande komt het gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 18.615,50 in beginsel geheel voor toewijzing in aanmerking. PB Bouw heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat dit bedrag dient te worden verrekend met de door haar geleden schade als gevolg van het feit dat het van Prostar ingeleende personeel de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd.
3.3
Dat de door het ingeleende personeel uitgevoerde werkzaamheden niet naar behoren is uitgevoerd, is tussen partijen niet in geschil. Wel verschillen zij van mening wie aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Hiertoe heeft het volgende te gelden.
3.4
PB Bouw stelt in dat kader dat Prostar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Ter beantwoording van de vraag of dit het geval is, is in de eerste plaats van belang wat Prostar op basis van de overeenkomst zou moeten hebben gepresteerd. De tussen partijen bestaande overeenkomst betreft een overeenkomst die voor beide partijen een verbintenis heeft opgeleverd; voor Prostar leverde dat de verbintenis op om ten behoeve van PB Bouw personeel beschikbaar te stellen, voor PB Bouw de verbintenis om voor de door dat personeel verrichte werkzaamheden een vergoeding te betalen. Een eventuele tekortkoming kan dan ook alleen maar betrekking hebben op het wel of niet ter beschikking stellen van personeel door Prostar. De kantonrechter verwerpt het standpunt van PB Bouw dat Prostar verplicht was ervoor te zorgen dat de uitzendkrachten hun werkzaamheden op deugdelijke en vakbekwame wijze zouden uitvoeren. Een dergelijke verplichting vloeit naar haar aard evenmin voort uit een uitzendovereenkomst als de onderhavige, die er toe strekt personeel ter beschikking te stellen aan een derde (de inlener), waarbij het ingeleende personeel onder toezicht en leiding van die derde arbeid verricht (7:690 BW).
3.5
Voor zover in de stellingen van PB Bouw een beroep op artikel 6:170 BW dient te worden gelezen, is het navolgende van belang. Dit wetsartikel bepaalt dat degene in wiens dienst een ondergeschikte zijn taak vervult, aansprakelijk is voor de schade die door een fout van die ondergeschikte is toegebracht aan een derde. Dit geldt echter alleen indien de kans op de fout is vergroot door de opdracht tot het verrichten van die taak en degene in wiens dienst de ondergeschikte stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelezen. In hoeverre er sprake is van zeggenschap is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
3.6
Van belang is de achtergrond van dit artikel, waarbij het erom gaat dat indien een werkgever aan een ondergeschikte aanwijzingen kan geven, aan die ondergeschikte een opdracht geeft, en in verband met die opdracht of de uitvoering daarvan schade als gevolg van een onrechtmatige daad ontstaat, de benadeelde naast de ondergeschikte ook de “werkgever” kan aanspreken. Vaak zal deze meer verhaal bieden dan de ondergeschikte zelf. De zeggenschap en het geven van de opdracht staan dus centraal. In de jurisprudentie is voorts uitgemaakt, dat bij het uitlenen van arbeidskrachten zowel de uitlener als de inlener (afhankelijk van de omstandigheden van het geval) aansprakelijk kan worden gesteld, de een uit hoofde van formele zeggenschap, de ander uit hoofde van feitelijke zeggenschap. Aldus biedt dit een extra waarborg ten gunste van derden, die dan niet worden geconfronteerd met een uitlener en een inlener die naar elkaar wijzen maar zelf geen aansprakelijkheid aanvaarden. Deze aldus gecreëerde extra waarborg ten gunste van de derde laat onverlet, dat in de onderlinge verhouding tussen de uitlener en de inlener het risico voor de gevolgen van door de werknemers gemaakte fouten primair berust bij degene die de feitelijke zeggenschap had, de feitelijke opdrachten gaf en het feitelijk toezicht uitoefende (JAR 2008/164, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 maart 2008).
3.7
Uit de stellingen van partijen alsmede de daarop ter zitting gegeven toelichting volgt dat PB Bouw het project te Gouda in onderaanneming heeft aangenomen van [hoofdaannemer] en vervolgens Zorgzaambouwer B.V. (als onderaannemer) en het personeel van Prostar heeft ingeschakeld om de feitelijke werkzaamheden uit te voeren. PB Bouw heeft daarbij te kennen gegeven dat de het personeel geacht werd zelfstandig te kunnen werken, waarbij er wel afstemming plaatsvond met de uitvoerder van PB Bouw over de samenwerking met de andere zzp’ers, over de volgorde van de werkzaamheden en de planning. Daarnaast is door PB Bouw ter zitting verklaard dat zij het door haar ingeschakelde personeel heeft weggestuurd nadat zij had geconstateerd dat het werk niet correct was uitgevoerd. Op basis hiervan dient geconcludeerd te worden dat PB Bouw de partij was die de feitelijke zeggenschap had, de feitelijke opdrachten gaf en feitelijk het toezicht uitoefende (dan wel behoorde uit te oefenen). Zij is dan ook als zodanig verantwoordelijk voor de werkzaamheden die werden uitgevoerd door de van Prostar ingeleende personen. Gelet hierop kan PB Bouw dan ook niet worden aangemerkt als derde in de zin van artikel 6:170 BW. Dit brengt met zich dat het risico voor de gevolgen van de door het door haar ingeleende personeel gemaakte fouten primair bij PB Bouw als inlenende partij ligt. Ter zitting is ook nog aan de orde gekomen dat de uitvoerder van [hoofdaannemer] , de heer [naam 3] , door [hoofdaannemer] is weggestuurd omdat hij zijn werkzaamheden niet goed zou hebben uitgevoerd. Dit vormt echter geen omstandigheid die door PB Bouw aan Prostar kan worden tegengeworpen.
3.8
De conclusie van het voorgaande is dat niet is gebleken dat Prostar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst en dat zij evenmin op andere gronden aansprakelijk is voor de wijze waarop het ingeleende personeel haar werkzaamheden heeft uitgevoerd. Indien dit overigens wel het geval zou zijn, geldt dat niet duidelijk is geworden wat de daaruit voortvloeiende schade dan zou zijn en welk gedeelte van die schade voor rekening van Prostar zou moeten komen. In dat verband wordt overwogen dat PB Bouw ter zitting heeft verklaard dat Zorgzaambouwer ook een deel van de door PB Bouw geleden schade op zich heeft genomen, maar niet duidelijk is geworden welk bedrag zij voor rekening heeft genomen. Dit alles leidt ertoe dat het door PB Bouw gedane beroep op verrekening met de door haar gestelde schade niet slaagt. De door Prostar gevorderde hoofdsom ad € 18.615,50 is daarom toewijsbaar. Dit bedrag is te vermeerderen met de (niet weersproken) wettelijke handelsrente vanaf 20 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening.
3.9
Prostar maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. In dit geval is dat een bedrag van € 961,16.
3.1
PB Bouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Naar aanleiding van de conclusie van antwoord heeft Prostar een antwoord in reconventie ingediend. Nu er geen vordering in reconventie blijkt te zijn ingesteld, zal daardoor geen salarispunt voor worden toegekend. De proceskosten van Prostar worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 1.013,00
  • explootkosten € 103,33
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 1.862,33
3.11
De door Prostar gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt PB Bouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Prostar te betalen een bedrag van € 19.576,66 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 18.615,50 vanaf 20 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt PB Bouw in de kosten van dit geding, aan de zijde van Prostar tot op heden begroot op € 1.862,33;
veroordeelt PB Bouw in de nakosten, aan de zijde van Prostar begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.