ECLI:NL:RBZWB:2022:8128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
9587350_E28122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen uitzendovereenkomst met verweer op grond van vermeende tekortkomingen in de uitvoering

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een uitzendbedrijf, en Bouwkr8 B.V., een aannemingsbedrijf. [Eiser] vorderde betaling van een factuur van € 3.285,00 voor geleverde arbeidskrachten, terwijl Bouwkr8 zich op het standpunt stelde dat de arbeidskrachten niet naar behoren hadden gefunctioneerd, wat hen schade had berokkend. Bouwkr8 had een factuur van € 2.773,77 aan [eiser] gestuurd ter compensatie van deze schade, en had een bedrag van € 511,23 teruggestort naar [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat Bouwkr8 niet in verzuim was geraakt, omdat er geen ingebrekestelling was verzonden aan [eiser]. Hierdoor kon Bouwkr8 geen beroep doen op verrekening van de schade. De rechtbank oordeelde dat [eiser] recht had op de gevorderde hoofdsom en de wettelijke rente, en dat de buitengerechtelijke incassokosten gematigd moesten worden tot het wettelijke tarief. Bouwkr8 werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9587350 CV EXPL 21-4002
vonnis d.d. 28 december 2022
inzake
de rechtspersoon
[eiser],
statutair gevestigd te Eindhoven en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.W.H.P. van Dijk,
tegen
de rechtspersoon
Bouwkr8 B.V.,
statutair gevestigd en zaakdoende te Etten-Leur,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bouwkr8,
vertegenwoordigd door: dhr. [naam 1] .

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 12 januari 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de op 29 november 2022 gehouden mondelinge behandeling, met daaraan gehecht de door de gemachtigde van [eiser] voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen heeft een overeenkomst bestaan op grond waarvan [eiser] aan Bouwkr8 een tweetal zzp’ers (hierna te noemen: de arbeidskrachten) heeft geleverd in (onder meer) week 17 van het jaar 2021. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing.
2.2
Bij factuur d.d. 4 mei 2021 ter hoogte van € 3.285,00 heeft [eiser] de door de arbeidskrachten gewerkte uren van week 17 in rekening gebracht bij Bouwkr8.
2.3
Naar aanleiding van de door de uitzendkrachten uitgevoerde werkzaamheden heeft Bouwkr8 op 3 juni 2021 een factuur ter hoogte van € 2.773,77 toegezonden aan [eiser] . In de factuur is de volgende toelichting opgenomen:
“Hiermede belasten wij u voor de herstelwerkzaamheden welke wij hebben moeten laten uitvoeren voor onze projecten in Dordrecht, conform onze reclamatie. Deze zijn ontstaan door de slechte uitgevoerde werkzaamheden door de heren. [naam 2] en [naam 3] .”
2.4
Op 18 juni 2021 is door Bouwkr8 een bedrag van € 511,23 overgemaakt naar [eiser] . Dit bedrag betreft het verschil tussen de hiervoor genoemde factuur van [eiser]
(€ 3.285,00) en die van Bouwkr8 (€ 2.773,77).
2.5
Op 23 juli 2021 heeft [eiser] het door Bouwkr8 betaalde bedrag van € 511,23 teruggestort naar Bouwkr8 met de mededeling “Deze betaling klopt niet”.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Bouwkr8 te veroordelen tot betaling van:
a. de vordering van € 3.927,56;
b. de wettelijke handelsrente van 8% per jaar over de (oorspronkelijke) hoofdsom van
€ 3.285,00 vanaf 2 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis;
d. de nakosten ad € 131,00 zonder betekening te verhogen met € 108,71 in geval van betekening van dit vonnis.
3.2
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat Bouwkr8 in gebreke is gebleven met de betaling van de door haar verschuldigde factuur ad € 3.285,00. Aangezien Bouwkr8 door de tekortkoming in de nakoming van haar betalingsverplichting in verzuim is geraakt, vordert [eiser] de wettelijke handelsrente, welke berekend tot en met 1 december 2021
€ 142,56 bedraagt. Daarnaast vordert zij op grond van artikel 5.5 van de algemene voorwaarden een bedrag van € 500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Bouwkr8 voert verweer. Zij betwist de verschuldigdheid van de factuur van [eiser] op zichzelf niet, maar stelt zich op het standpunt dat de arbeidskrachten de werkzaamheden niet correct hebben uitgevoerd. Hierdoor heeft Bouwkr8 schade geleden tot een bedrag van € 2.773,77, welke schade zij middels haar factuur d.d. 3 juni 2021 bij [eiser] in rekening heeft gebracht en vervolgens heeft verrekend met de factuur van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1
Vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst heeft bestaan en dat [eiser] uit hoofde van die overeenkomst de arbeidskrachten heeft uitgeleend aan Bouwkr8, zodat Bouwkr8 gehouden is daarvoor te betalen. De hoogte van de in dat verband door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 3.285,00 is door Bouwkr8 niet betwist.
4.2
Bouwkr8 doet een beroep op verrekening met de door haar geleden schade en daarvoor dient te worden beoordeeld of [eiser] tekort is geschoten.
4.3
In dat kader stelt de kantonrechter voorop dat het niet relevant is of de arbeidskrachten fouten hebben gemaakt in de uitvoering van de werkzaamheden, aangezien ten aanzien daarvan geldt dat in de onderlinge verhouding tussen de uitlener en de inlener het risico voor de gevolgen van door de arbeidskrachten gemaakte fouten primair berust bij Bouwkr8 als zijnde degene die de feitelijke zeggenschap had, de feitelijke opdrachten gaf en het feitelijk toezicht uitoefende (JAR 2008/164, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 maart 2008). Wanneer de inlener de uitlener wil aanspreken voor de door haar geleden schade, dient sprake te zijn van een tekortkoming van de uitlener zelf in de zin van artikel 6:74 BW. De verbintenis die [eiser] met de overeenkomst op zich heeft genomen behelst ‘slechts’ het detacheren van voldoende vakbekwame werknemers, en ziet niet op de uitvoering van het werk zelf.
4.4
Om te kunnen concluderen dat [eiser] tekort is geschoten moet dus komen vast te staan dat de arbeidskrachten niet over de vakbekwaamheid beschikten die Bouwkr8 van hen mocht verwachten. In dat kader is ten eerste van belang voor welke werkzaamheden Bouwkr8 bij [eiser] uitvraag heeft gedaan. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidskrachten aanvankelijk door Bouwkr8 zijn ingehuurd voor grof buitentimmerwerk (rabatdelen) op een project in Prinsenbeek en dat zij dit werk bovendien goed hebben uitgevoerd. Na deze werkzaamheden zijn de arbeidskrachten op projecten in Dordrecht geplaatst, alwaar aan hen andere werkzaamheden zijn opgedragen, te weten het plaatsen van keukens, het zetten van plinten, het afhangen van deuren en andere afwerkwerkzaamheden. Partijen zijn het er evenwel niet over eens of de plaatsing van de arbeidskrachten op de projecten in Dordrecht in overleg met [eiser] is gegaan dan wel dat dit in onderling overleg met de arbeidskrachten zelf is geregeld. Bouwkr8 beroept zich in dat kader op toezeggingen die zouden zijn gedaan door de heer [naam 4] , een accountmanager van [eiser] , terwijl [eiser] dat gemotiveerd betwist. De kantonrechter kan op dit moment niet vaststellen hoe dit is gegaan en of Bouwkr8 er aldus vanuit mocht gaan dat de arbeidskrachten over de vakbekwaamheid beschikten om de projecten in Dordrecht goed uit te kunnen voeren. Om dat te kunnen vaststellen zou nadere bewijslevering nodig zijn, maar daar wordt niet aan toekomen vanwege het navolgende.
4.5
Gesteld noch gebleken is dat door Bouwkr8 een (schriftelijke) ingebrekestelling is gezonden aan [eiser] , terwijl het op haar weg had gelegen om [eiser] op de op de wet voorgeschreven wijze te manen tot nakoming binnen een redelijke termijn. Het juridische gevolg daarvan is dat [eiser] niet in verzuim is komen te verkeren. Bij gebreke van verzuim is [eiser] niet gehouden om de schade te vergoeden die Bouwkr8 heeft geleden als gevolg van een (eventuele) tekortkoming. Reeds daarom strandt het beroep op verrekening van Bouwkr8.
4.6
Het voorgaande brengt met zich dat de door [eiser] gevorderde betaling van de hoofdsom van € 3.285,00 zal worden toegewezen.
4.7
Artikel 6:58 BW bepaalt dat de schuldeiser in verzuim komt, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend. Met het terugstorten van het door Bouwkr8 betaalde bedrag van € 511,23 is [eiser] ten aanzien van dat gedeelte van haar vordering in schuldeisersverzuim komen te verkeren. Dit heeft tot gevolg dat Bouwkr8 ten aanzien van dat bedrag niet in verzuim is en over dat bedrag geen rente en incassokosten (zie r.o. 4.8) verschuldigd is. Aldus zal worden toegewezen de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.773,77 vanaf de vervaldag van de factuur, zijnde 19 mei 2021.
4.8
[eiser] partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij baseert zich op een van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) afwijkend beding. De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten – welk bedrag hoger is dan het in het Besluit bepaald tarief – komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de werkelijke kosten van [eiser] hoger zijn dan het in het Besluit bepaalde tarief. Mede gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 4.7 zal de kantonrechter de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen tot het toepasselijke wettelijke tarief dat hoort bij het bedrag van € 2.773,77, zijnde een bedrag van € 402,38.
4.8
Bouwkr8 zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat de gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover Bouwkr8 de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Bouwkr8, indien zij door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot dusver begroot op:
- griffierecht € 507,00
- explootkosten € 98,52
- salaris gemachtigde
€ 498,00 (twee punten à € 249,00)
€ 1.103,52
4.9
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Bouwkr8 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.687,38 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.773,77 vanaf 19 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Bouwkr8 in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.103,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Bouwkr8 in de nakosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 124,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de exploot-kosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
(SW)