In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een uitzendbedrijf, en Bouwkr8 B.V., een aannemingsbedrijf. [Eiser] vorderde betaling van een factuur van € 3.285,00 voor geleverde arbeidskrachten, terwijl Bouwkr8 zich op het standpunt stelde dat de arbeidskrachten niet naar behoren hadden gefunctioneerd, wat hen schade had berokkend. Bouwkr8 had een factuur van € 2.773,77 aan [eiser] gestuurd ter compensatie van deze schade, en had een bedrag van € 511,23 teruggestort naar [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat Bouwkr8 niet in verzuim was geraakt, omdat er geen ingebrekestelling was verzonden aan [eiser]. Hierdoor kon Bouwkr8 geen beroep doen op verrekening van de schade. De rechtbank oordeelde dat [eiser] recht had op de gevorderde hoofdsom en de wettelijke rente, en dat de buitengerechtelijke incassokosten gematigd moesten worden tot het wettelijke tarief. Bouwkr8 werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.