ECLI:NL:RBZWB:2022:8155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
82-328775-21 en 82-062968-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet dieren door een veehouder met betrekking tot de zorg voor runderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veehouder die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Wet dieren. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig te [woonadres], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.G. Grijpstra. De rechtbank behandelde twee parketnummers: 82-328775-21 en 82-062968-22, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het niet naleven van de zorgplicht voor zijn runderen. De feiten vonden plaats op 4 oktober 2021 en 10 januari 2022, waarbij inspecteurs van de NVWA diverse misstanden constateerden op het bedrijf van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn runderen niet voldoende ruimte had gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, en dat hij niet adequaat had gehandeld bij zieke of gewonde dieren. De rechtbank legde een geldboete op van € 4.000, waarvan € 2.000 voorwaardelijk, en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte verantwoordelijk is voor het welzijn van zijn dieren en dat hij eerder al was gewaarschuwd voor soortgelijke overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 82-328775-21 en 82-062968-22
vonnis van de meervoudige economische kamer van 27 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De politierechter heeft op de zitting van 25 augustus 2022 de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd en de zaken verwezen naar de meervoudige kamer. De zaken zijn door de meervoudige kamer inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.G.H. Schenk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 4 oktober 2021 en 10 januari 2022 niet heeft gehouden aan meerdere regels neergelegd in het Besluit houders van dieren (hierna: het Besluit).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle onderdelen van de tenlastelegging zodat verdachte ten aanzien daarvan partieel moet worden vrijgesproken. De door de verdediging gevoerde verweren, zoals opgenomen in de pleitnota’s, zullen bij de bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (4.3.2) besproken worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 4 oktober 2021 en 10 januari 2022 heeft bij het bedrijf van verdachte in [plaats] een inspectie plaatsgevonden, uitgevoerd door inspecteurs [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , ambtenaren bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: NVWA), tevens buitengewoon opsporingsambtenaren. Zij werden vergezeld door de toezichthoudend dierenarts dr. [naam 1] . De inspecteurs hebben van hun bevindingen een proces-verbaal opgemaakt. Dr. [naam 1] heeft zijn bevindingen weergegeven in een veterinaire verklaring. Ook is er een veterinaire verklaring opgesteld door drs. [naam 2] , dierenarts bij [bedrijf] B.V.
De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de bevindingen nu deze de nodige fouten en onjuistheden bevatten waardoor er niet vanuit kan worden gegaan dat deze naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de NVWA en aan de veterinaire verklaringen zodat de rechtbank van de juistheid van de bevindingen van de inspecteurs en dierenartsen uitgaat.
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit (gedachtestreepje 1)
Gelet op de bevindingen van de inspecteurs en de dierenarts dr. [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid van het Besluit door de runderen 5248 en 5275 niet af te zonderen in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel waardoor dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van de runderen 5248 en 5275 een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit, geen verbetering in de toestand van het dier had gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs blijkt niet dat verdachte zelf al zorg aan deze runderen had verleend. Tijdens de controle heeft verdachte verklaard dat hij beide runderen niet had behandeld. Dat had verdachte gelet op artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit wel moeten doen, maar de rechtbank stelt vast dat dat niet aan verdachte ten laste is gelegd. Aangezien verdachte nog in het geheel geen zorg heeft verleend aan voornoemde runderen, kan op basis van deze tenlastelegging niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit omdat dit artikel verplicht een dierenarts in te schakelen nadat er eerst zorg moet worden verleend en pas wanneer deze zorg geen verbetering laat zien, een dierenarts moet worden ingeschakeld.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften, artikel 1.6 van het Besluit (gedachtestreepje 2)
De rechtbank stelt hierover op grond van het dossier vast dat de inspecteurs hebben geconstateerd dat in meerdere hokken voor de voorziening van drinkwater een varkensdrinknippel én een lepeldrinkbak was gemonteerd. Een deel van deze lepeldrinkbakken was vies door aangekoekte mest. Ook waren een aantal drinkbakken te hoog geplaatst. De runderen konden daardoor niet uit de drinkbakken drinken en werden gedwongen middels de varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien. Volgens de inspecteurs zijn varkensdrinknippels niet geschikt voor runderen omdat runderen hieruit niet op een fysiologisch passende wijze kunnen drinken. Ook uit de veterinaire verklaring van drs. [naam 2] blijkt dat het drinken uit een drinknippel een volstrekt onnatuurlijke drinkwijze is voor runderen. De dierenarts concludeert dat in strijd met artikel 1.6 van het Besluit is gehandeld omdat de runderen niet op een natuurlijke wijze konden drinken.
Het verweer van de verdediging dat niet is gehandeld in strijd met artikel 1.6 van het Besluit omdat dit artikel geen betrekking heeft op de watervoorzienig wordt weerlegd door de veterinaire verklaring van drs. [naam 2] en volgt de rechtbank om die reden niet.
Verdachte heeft verklaard dat de runderen genoeg te drinken kregen en dat zij daardoor niet in hun welzijn waren geschaad. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor een bewezenverklaring. Vereist is dat de dieren zodanig gehuisvest zijn dat zij op een natuurlijke wijze kunnen drinken. Dat daar geen sprake van was blijkt uit de bevindingen van de inspecteurs en de dierenarts. De rechtbank ziet in de door de verdediging overgelegde stukken geen aanleiding om aan deze conclusie van de deskundigen te twijfelen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 1.6 van het Besluit waardoor dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend is bewezen.
Toereikende behuizing, artikel 1.7, aanhef en onder d van het Besluit (gedachtestreepje 3)
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zijn runderen voorzag van een toereikende behuizing. Gelet op de in het proces-verbaal van de inspecteurs beschreven constateringen, die tevens in beeld zijn gebracht op de bijgevoegde foto’s is de rechtbank van oordeel dat verdachte er niet voor heeft gezorgd dat de runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Het verweer van de verdediging dat verdachte er een ander dag-/nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en dat de constateringen van de NVWA-inspecteurs en de toezichthoudend dierenarts slechts een momentopname betroffen, verwerpt de rechtbank. Bij beide inspecties troffen de inspecteurs deze onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 wordt ook beschreven dat sprake was van natte en droge mest en dat de mest was aangekoekt. Verdachte heeft ter zitting bovendien aangegeven dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoon gemaakt hoeft te worden. Gelet op hetgeen de inspecteurs hebben aangetroffen acht de rechtbank het bovendien onaannemelijk dat de aangetroffen vervuilingen en tekortkomingen van één dag waren. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 82-062968-22
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit (gedachtestreepje 1)
Voor wat betreft het niet afzonderen in een passend onderkomen stelt de rechtbank over het rund met werknummer 5276 en het kalf op grond van het dossier vast dat zij ziek en/of gewond waren en niet waren afgezonderd in een passend onderkomen. Verdachte heeft erkend dat hij deze dieren, achteraf gezien, had moeten afzonderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van deze dieren in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid van het Besluit door de runderen niet af te zonderen in een passend onderkomen. Zij acht dit onderdeel van de tenlastelegging voor rund 5276 en het kalf wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het rund met werknummer 5255 in een weide heeft geplaatst en daarmee afgezonderd in een passend onderkomen. Gelet op de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] , stond het rund, dat kreupel was en een verdikte achterpoot had, niet alleen in een weide maar samen met een andere koe. Er was volgens de dierenarts sprake van vermijdbaar lijden, omdat er eerder ingegrepen had kunnen worden mede in de vorm van apart opstallen op stro. De rechtbank acht dan ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van de runderen met werknummer 5276 en 5255 en het kalf een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit geen verbetering in de toestand van het dier had gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs blijkt dat het rund 5255 een verdikte linker achterpoot had. Het kalf had blijkens de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] last van diarree. Verdachte heeft tijdens de controle verklaard dat hij dit rund een tijd geleden had behandeld door hem te bekappen. Het kalf was volgens hem herstellende van diarree waarvoor hij het kalf elektrolyten had toegediend. De dierenarts heeft geconstateerd dat het rund 5255 inmiddels dusdanig mank was geworden dat de linker achterpoot niet meer belast werd. Wanneer na het bekappen geen verbetering merkbaar is, moet er volgens de dierenarts veterinaire hulp in worden geroepen teneinde de oorzaak te achterhalen. Ook het kalf had blijkens de bevindingen van de dierenarts dr. [naam 1] nog steeds last van diarree.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat met de door verdachte verleende zorg nog geen verbetering in de toestand van rund 5255 en het kalf was gekomen. Hij was dan ook op grond van artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit verplicht zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen. Nu verdachte dit heeft nagelaten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit. Daarmee is dit onderdeel van de tenlastelegging voor rund 5255 en het kalf wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft het rund met werknummer 5276 overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de inspecteurs volgt dat verdachte tijdens de controle heeft verklaard dat hij dit rund niet had behandeld. Hieruit blijkt dus dat verdachte in zijn geheel geen zorg heeft verleend aan dit rund. Dat had verdachte gelet op artikel 1.7, aanhef en onder c van het Besluit wel moeten doen, maar de rechtbank stelt vast dat dat artikel niet aan verdachte ten laste is gelegd. Aangezien verdachte in zijn geheel geen zorg heeft verleend aan voornoemde runderen, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid van het Besluit omdat dit artikel bepaalt dat er eerst zorg moet worden verleend en pas wanneer deze zorg geen verbetering laat zien, er een dierenarts moet worden ingeschakeld. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor dit onderdeel van de tenlastelegging ten aanzien van rund 5276 .
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften, artikel 2.3 van het Besluit (gedachtestreepje 2)
De rechtbank moet bij dit gedachtestreepje beoordelen of één of meer runderen permanent of geregeld werden aangebonden waardoor er onvoldoende ruimte was voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Op grond van het dossier stelt zij hierover vast dat op het moment van de controle 26 runderen aangebonden stonden op stal. Volgens de verdediging kan op grond daarvan niet worden vastgesteld dat dit geregeld of permanent gebeurde omdat de controle een momentopname is. Dit verweer schuift de rechtbank terzijde gelet op de eerdere inspecties die bij verdachte hebben plaatsgevonden waarbij ook runderen op stal stonden aangebonden en de eigen verklaring van verdachte dat hij de runderen geregeld aanbindt omdat zij zich anders verwonden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of artikel 2.3 van het Besluit niet is nageleefd. Dat artikel bepaalt dat aan een dier dat permanent of geregeld wordt aangebonden voldoende ruimte moet worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank hierover vast dat de runderen in stal C, hok 20, zo dicht tegen elkaar stonden aangebonden dat zij niet hun natuurlijke gedrag konden uitvoeren. De runderen konden niet gaan staan of liggen wanneer daar behoefte aan was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de dieren niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften en het tenlastegelegde onder gedachtestreepje 2 wettig en overtuigend bewezen is.
Toereikende behuizing, artikel 1.7, aanhef en onder d van het Besluit (gedachtestreepje 3)
De rechtbank moet bij dit gedachtestreepje beoordelen of de runderen in stal C, hok 20 een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Gelet op het proces-verbaal van de inspecteurs en de foto’s in het dossier, waaruit blijkt dat de roostervloer van stal C, hok 20, was bevuild met natte mest en urine, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvoor niet heeft gezorgd. Het verweer van de verdediging dat verdachte er een ander dag-/nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en de constateringen van de NVWA-inspecteurs en toezichthoudend dierenarts slechts een momentopname betreffen, verwerpt de rechtbank. Bij beide inspecties troffen de inspecteurs deze onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 wordt ook beschreven dat sprake was van natte en droge mest en dat de mest was aangekoekt. Verdachte heeft ter zitting bovendien aangegeven dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoon gemaakt hoeft te worden. Gelet op hetgeen de inspecteurs hebben aangetroffen, acht de rechtbank het onaannemelijk dat de aangetroffen vervuiling en tekortkomingen van één dag waren. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummers 82-328775-21 en 82-062968-22
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21
op 4 oktober 2021, te [plaats] , opzettelijk als houder van één of meer runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 van het "Besluit houders van dieren" de runderen met het werknummer 5248 en 5275 die gewond waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel en
- in strijd met artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren er niet voor heeft
gezorgd dat een aantal runderen voldoende ruimte werd gelaten voor hun
fysiologische en ethologische behoeften, immers konden zij niet goed drinken door
de aanwezige varkensdrinknippels en vervuiling van één of meer
lepeldrinkbakken en door de voor die dieren te hoge plaatsing van een aantal
lepeldrinkbakken en
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d, er niet voor heeft gezorgd dat
meerdere runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing
hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën werden gehouden.
Ten aanzien van parketnummer 82-062968-22
op 10 januari 2022, te [plaats] opzettelijk als houder van één of meer runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 en 5 van het "Besluit houders van dieren"
de runderen met het werknummer 5276 en 5255 en een kalf, die
ziek of gewond waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend
onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel en/of
terwijl de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, van voormeld Besluit
geen verbetering in de toestand van die dieren bracht, niet zo spoedig
mogelijk een dierenarts heeft geraadpleegd en
-in strijd met artikel 2.3 van het "Besluit houders van dieren" in stal C hok 20,
meerdere runderen, die geregeld werden aangebonden, niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers was er onvoldoende ruimte om die dieren gelijktijdig te kunnen laten staan of liggen en
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d, er niet voor heeft gezorgd dat
meerdere runderen in stal C hok 20 een toereikende behuizing hadden onder voldoende
hygiënische omstandigheden, immers was de bodem van die behuizing
verontreinigd met uitwerpselen en urine,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën werden gehouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt de gehele stillegging van het bedrijf van verdachte voor de duur van zes maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in sterke mate rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is alleenstaand, heeft geen kinderen en heeft dus ook geen opvolger voor zijn bedrijf. Verdachte is zeven dagen per week bezig met het verzorgen van zijn dieren. Voor zover gesuggereerd zou worden dat verdachte niet goed genoeg voor zijn dieren zorgt, is dat onjuist en raakt dat hem dat diep. Ook heeft verdachte direct maatregelen genomen om de watervoorziening structureel aan te passen en is hij voorbereidingen aan het treffen om de aanbindstal aan te passen. Daarbij komt dat verdachte door onderhavige feiten reeds financieel is getroffen. Verdachte is gekort op zijn toeslagrechten waardoor hij een groot bedrag aan subsidies misloopt. De verdediging is dan ook van mening dat een voorwaardelijke stillegging van de onderneming niet passend is, ook gelet op het feit dat er volgens de verdediging geen sprake is van recidive. Er wordt bepleit te volstaan met een geldboete of een taakstraf, waarbij een taakstraf het meest aangewezen is.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij de voorkeur geeft aan het opleggen van een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan een economisch delict door op 4 oktober 2021 en 10 januari 2022 niet de zorg te geven aan zijn runderen die op grond van geldende wet- en regelgeving is vereist. De inspecteurs van de NVWA hebben diverse misstanden geconstateerd op het bedrijf van verdachte. Er werden runderen aangetroffen die ziek of gewond waren en waarvoor niet (direct) het oordeel van een dierenarts was ingeroepen. Ook konden runderen niet op een natuurlijke manier voorzien in hun behoefte aan water en hadden runderen geen droge of schone ligplaats. Ze moesten daardoor in hun eigen urine en mest staan en liggen. Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de zorg van zijn dieren. Hij heeft de zorg voor het leven en de leefomstandigheden van zijn dieren en hij moet ervoor zorgen dat de dieren op een zodanige wijze gehouden worden dat aan het streef(minimum)niveau van het dierenwelzijn wordt voldaan.
Hoewel de controles van de NVWA in een relatief korte tijd hebben plaatsgevonden, is in de periode voorafgaand aan die controles ten aanzien van verdachte ook al – meerdere malen – bestuursrechtelijk is ingegrepen naar aanleiding van soortgelijke situaties. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds bezig is met het voorbereiden van het aanpassen van de stallen. De problemen zijn dus nog steeds niet opgelost. Verdachte lijkt zich niet te willen houden aan de voorschriften en adviezen die de NVWA hem bij de controles heeft gegeven. Verdachte is meerdere keren gewaarschuwd, maar feit is dat verdachte niet goed genoeg voor zijn dieren zorgt, ondanks zijn dierenhart.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank zal, ondanks dat zij van oordeel is dat de eis van de officier van justitie relatief mild is te noemen, haar daarin wel volgen. Gelet op de bijkomende straf, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een hogere straf op te leggen.
De rechtbank legt aan verdachte op een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Teneinde verdachte er van te doordringen in de toekomst beter voor zijn runderen te zorgen, acht de rechtbank het, net als de officier van justitie, noodzakelijk om als bijkomende straf een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden aan verdachte op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Daarbij geldt de algemene voorwaarde dat verdachte zich binnen de genoemde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2.2 van de Wet dieren, de artikelen 1.6, 1.7, 2.3 en 2.4 van het Besluit houders van dieren en de artikelen 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
82-328775-21:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
82-062968-22:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 4.000,00, waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen voor het onvoorwaardelijke deel en 30 dagen voor het voorwaardelijke deel;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- beveelt
de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van zes maanden voorwaardelijk;
- beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. J.C.M. de Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2022.
Mr. Van Kralingen, mr. Hoekstra en de griffiers zijn niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.