ECLI:NL:RBZWB:2022:8165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/02/349662 / FA RK 18-4981 en C/02/394893 FA RK 22-773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Hamburger
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige wijziging hoofdverblijfplaats van de minderjarige naar de man wegens ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022 een voorlopige wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren op [geboortedag] 2017, naar de man bepaald. De rechtbank heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige in de opvoedsituatie bij de vrouw. De vrouw heeft sinds 2020 niet meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en de omgangsregeling, ondanks meerdere rechterlijke beslissingen en opgelegde dwangsommen. De vrouw weigert inzicht te geven in de opvoedsituatie en laat de minderjarige niet naar school gaan, wat leidt tot ernstige zorgen over haar ontwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de positie van de man als vader miskent en dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt geschaad. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepaald, met de mogelijkheid van contact met de vrouw, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om aanvullend onderzoek. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, zodat de minderjarige zo snel mogelijk in een veilige omgeving kan worden geplaatst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers: C/02/349662 / FA RK 18-4981 en C/02/394893 FA RK 22-773
Datum uitspraak: 19 december 2022
nadere beschikking betreffende hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[naam man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
tegen
[naam vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
zonder advocaat,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als informant is aangemerkt:
mevrouw drs. [mediator]te Boxtel, in haar hoedanigheid als bijzondere curator, hierna te noemen de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 19 september 2022, met de daarin vermelde stukken;
- het verslag van de bijzondere curator van 18 oktober 2022;
- de brief van de GI van 14 november 2022;
- de e-mail met bijlage van de bijzondere curator van 2 december 2022.
1.2
Op 24 november 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. J.M. Molkenboer (waarnemend voor mr. Minkels), en de vrouw. Tevens waren aanwezig een medewerkster namens de Raad, een medewerker namens de GI en de bijzondere curator.
1.3
In verband met de samenhang met het door de GI ingediende verzoek tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing (met kenmerk: C/02/401196 JE RK 22-1556) zijn de zaken gezamenlijk mondeling behandeld. Op dit verzoek van de GI zal bij aparte beschikking worden beslist.

2.De nadere beoordeling

2.1
Thans zijn aan de orde de verzoeken van de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in de zaak met kenmerk C/02/349662 / FA RK 18-4981:
1. een (definitieve) zorgregeling/omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , waarbij zij gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- van vrijdag uit school tot en met maandag naar school,
alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in die zin dat de man gerechtigd is tot contact met [minderjarige] :
- ieder jaar de eerste drie weken van de zomervakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start), tot en met de vrijdag in de derde week 18.00 uur;
- de even jaren de gehele herfstvakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag naar school toe;
- de oneven jaren de gehele carnavalsvakantie/ voorjaarsvakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start), tot en met maandag naar school toe;
- ieder jaar de eerste week van de meivakantie uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met die daaropvolgende vrijdag 18.00 uur;
- de even jaren op kerstavond van 16.00 uur tot en met eerste kerstdag 18.00 uur;
- de oneven jaren van eerste kerstdag 18.00 uur tot en met tweede kerstdag 18.00 uur en van 31 december 16.00 uur tot en met 1 januari 12.00 uur;
- de helft van de overige dagen van de kerstvakantie, in onderling overleg overeen te komen;
- de oneven jaren op de verjaardag van [minderjarige] van de dag voorafgaand aan de verjaardag van [minderjarige] uit school dan wel indien het een weekenddag betreft 18.00 uur tot en met de volgende dag (de verjaardag van [minderjarige] ) naar school dan wel indien het een weekenddag betreft 18.00 uur;
- de even jaren het weekend van Pasen van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag (tweede Paasdag) 18.00 uur;
- de oneven jaren het weekend van Pinksteren van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag (tweede Pinksterdag) 18.00 uur;
- de helft van de overige vakanties, feestdagen en vrije dagen in onderling overleg te verdelen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. een voorlopige omgangsregeling vast te stellen terzake de omgang, waarbij de vrouw wordt verplicht mee te werken aan de begeleide omgang en/of ouderschapsbemiddeling, welke zal plaatsvinden bij en onder begeleiding van [naam Praktijk] /de gezinscoach en/of de GI dan wel een andere instantie, waarbij de vrouw wordt verplicht zich omgaand te melden bij [naam Praktijk] /de gezinscoach dan wel een andere instantie en dat het eerste omgangsmoment binnen twee weken na heden zal plaatsvinden op een door [naam Praktijk] /de gezinscoach dan wel een andere instantie aan partijen doorgegeven datum en dat de man en [minderjarige] vervolgens, voor de duur van het geding, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar minimaal een uur per week op dinsdagochtend, dan wel op een andere dag en op een ander tijdstip en dat de omgang daarnaast zal plaatsvinden onder regie van de jeugdzorgmedewerker, die in dat kader onder meer beoordeelt hoe de omgang wordt ingevuld, wie het toezicht op de omgang verzorgt, of de duur van de omgangsregeling kan worden uitgebreid en of er mogelijkheden zijn om de omgangsregeling deels onbegeleid te laten plaatsvinden, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. het vorenstaande (onder 1 en 2) op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet meewerkt/weigert uitvoering te geven aan het vorenstaande/de beschikking, met een maximum van € 100.000,-;
4. kosten rechtens;
alsmede in de zaak met kenmerk C/02/394893 FA RK 22-773: te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man.
2.2
Bij beschikking van 19 september 2022 heeft de rechtbank bepaald dat:
- de man het gezag over [minderjarige] gezamenlijk met de vrouw uitoefent;
- de man de [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar elke woensdag vanaf 13:00 uur gedurende minimaal een uur op het kantoor van de GI, dan wel een door de GI te bepalen andere locatie, waarbij de vrouw [minderjarige] naar deze locatie brengt en haar daar ophaalt, onder begeleiding van de GI en/of [naam Praktijk] , buiten aanwezigheid van de vrouw, met ingang van woensdag 28 september 2022;
- bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 150,- (honderdvijftig euro) voor iedere keer dat de vrouw voormelde contactregeling niet nakomt, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- (vijftienduizend euro) kan worden verbeurd.
De rechtbank heeft daarnaast, in overleg en met instemming van partijen, de bijzondere curator benoemd en haar verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
- Begrijpt de vrouw voldoende wat de huidige stand van zaken in deze procedure is?
Tot op heden werkt zij niet mee aan de door de rechter opgelegde verplichtingen, zoals de verplichting tot het maandelijks verschaffen van informatie over [minderjarige] aan de man, de voorlopige contactregeling tussen [minderjarige] en de man en aan de ondertoezichtstelling. Dit niet meewerken is niet vrijblijvend. Aan de informatie- en contactregeling zijn inmiddels dwangsommen verbonden. Begrijpt de vrouw wat deze verplichtingen voor haar inhouden?
  • Begrijpt de vrouw de mogelijke consequenties voor haarzelf en [minderjarige] bij het niet naleven van de door de rechter opgelegde verplichtingen? De opstelling van de vrouw heeft ertoe geleid dat inmiddels ook de man met het gezag over [minderjarige] is belast en dat de Raad en de GI zich afvragen of [minderjarige] wel bij de vrouw moet blijven wonen, nu er geen enkel zicht is op [minderjarige] , ondanks het gedwongen kader.
  • Wat is er nodig voor de vrouw om haar weerstand en/of angst voor de man weg te nemen en welke stappen heeft zij daartoe tot heden ondernomen?
  • Wat is nodig voor de vrouw om in contact te treden met de GI en dit contact te onderhouden? Waarom heeft zij dit tot nu toe niet gedaan, ondanks haar gehoudenheid daartoe?
  • Kunt u een eerste contact leggen tussen de vrouw en de GI?
  • Kunt u een inschatting maken van de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vrouw thuis? Met name wordt gedacht aan informatie over de thuissituatie bij de moeder, de indruk die [minderjarige] maakt en de mogelijke bevindingen vanuit een of meer gesprekjes met [minderjarige] .
  • Waar gaat [minderjarige] naar school en sinds wanneer?
  • Kunt u informatie inwinnen over hoe het met [minderjarige] gaat op school en wat de inschatting van school is over het welzijn van [minderjarige] en deze informatie delen met de rechtbank?
  • Welke andere informatie is naar voren gekomen die relevant kan zijn voor de beoordeling van deze zaak voor de rechtbank?
De rechtbank heeft in de beschikking overwogen dat het van belang is dat de vrouw haar medewerking verleent aan minimaal één huisbezoek door de bijzondere curator, en, indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, meerdere huisbezoeken, alsmede dat de vrouw de verplichting heeft aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
De beslissing op de verzoeken van de man is voor het overige aangehouden tot dinsdag 15 november 2022 Pro Forma.
2.3
In het verslag van 18 oktober 2022 heeft de bijzondere curator aangegeven dat het niet is gelukt om in contact te komen met de vrouw en dat zij daardoor niet aan de opdracht van de rechtbank kan voldoen. De bijzondere curator heeft tevergeefs getracht de vrouw telefonisch (voicemail), via e-mail en via haar voormalig advocaat te bereiken. De vrouw heeft niet gereageerd op de berichten van de bijzondere curator. De bijzondere curator heeft daarnaast meerdere keren telefonisch contact gehad met de gezinsvoogd van de GI. De vrouw heeft ook geen contact gehad met de GI. De jeugdbeschermer heeft onder andere aangegeven dat de wijkagent langs de woning van de vrouw en [minderjarige] is gegaan, maar dat zij daar niet zijn aangetroffen. De buren hebben aangegeven de vrouw en [minderjarige] onlangs nog te hebben gezien. Tevens heeft de gezinsvoogd vermeld dat de politie heeft aangegeven dat [minderjarige] nog niet ingeschreven is op een school, ondanks dat zij sinds haar vijfde verjaardag op [geboortedag] jl. leerplichtig is.
2.4
Partijen alsook de medewerkers van de GI hebben ieder tijdens de nadere mondelinge behandeling hun standpunten naar voren gebracht en de medewerkster van de Raad heeft een advies uitgebracht. Op de standpunten van partijen en de GI en het advies van de Raad wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van de man van belang op onderstaande wijze ingegaan.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de vrouw de mogelijkheid gegeven om alsnog met de bijzondere curator te spreken. De mondelinge behandeling is daarvoor kort onderbroken. De bijzondere curator heeft vervolgens voorgesteld dat zij op dinsdag 29 november 2022 of vrijdag 2 december 2022 een afspraak met de vrouw kan maken om op huisbezoek bij de vrouw te gaan om met haar te spreken en zodoende een start te maken met het onderzoek conform de gegeven opdracht van de rechtbank. De vrouw heeft aangegeven ook graag met een advocaat te willen spreken. Ze zou al eerder een advocaat hebben benaderd. De bijzondere curator heeft aangegeven dat het de vrouw vrij staat om met een advocaat te spreken, maar dat dit niet in de weg mag staan aan het laten plaatsvinden van het gesprek met de bijzondere curator op voormelde dinsdag of vrijdag. De vrouw heeft zich bereid verklaard om aan het gesprek met de bijzondere curator mee te willen werken. Met partijen en de bijzonder curator is vervolgens afgesproken dat de bijzonder curator de rechtbank op vrijdag 2 december 2022 nader informeert of het gesprek met de vrouw daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Indien dat het geval is, dan wordt de zaak voor langere tijd aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de bijzondere curator. Als daarentegen het gesprek geen doorgang heeft gevonden, dan zal de rechtbank uitspraak doen op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen.
2.6
Uit de e-mail van de bijzondere curator van 2 december 2022 is gebleken dat er geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen de bijzondere curator en de vrouw. De bijzondere curator heeft tweemaal tevergeefs naar de vrouw gebeld, tweemaal een voicemailbericht achtergelaten en twee e-mails aan de vrouw gestuurd. De vrouw heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank is ook anderszins niet door of namens de vrouw nader geïnformeerd.
2.7
De rechtbank zal het standpunt van de vrouw – voor zover zij dat heeft betoogd –,
dat zij alvorens de rechtbank tot een beslissing kan komen (eerst) een advocaat wil benaderen voor juridische ondersteuning, passeren. De advocaat die de vrouw eerder in deze procedure bijstond heeft zich op 4 februari 2022 onttrokken. De vrouw heeft sindsdien vele maanden de tijd en mogelijkheid gehad om een andere advocaat te benaderen om haar bij te staan. Naar eigen zeggen door de vrouw heeft zij in de tussentijd ook een andere advocaat benaderd. Tijdens de laatste twee mondelinge behandelingen heeft de vrouw zich echter niet bij laten staan door een advocaat. Daarbij is ook na de mondelinge behandeling niet gebleken dat de vrouw zich alsnog heeft laten bijstaan. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende mogelijkheden en tijd gehad om zich te laten bijstaan door een advocaat, maar heeft ervoor gekozen om dit niet te doen, dan wel heeft daartoe onvoldoende actie ondernomen.
Bovendien vergt het belang van [minderjarige] dat de rechtbank een beslissing zal nemen zodat er geen aanleiding is om de zaak wederom aan te houden.
2.8
De rechtbank overweegt voorts als volgt. De rechtbank heeft ernstige zorgen over de verzorging en opvoeding, alsmede de ontwikkeling van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij de vrouw.
2.8.1
Ten eerste miskent de vrouw het belang van de positie van de man als vader voor de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft vanaf maart 2018 geen mogelijkheid om contact te hebben en te onderhouden met haar vader. Er is sindsdien op verschillende manieren getracht om tot contact tussen [minderjarige] en de man te komen: in het vrijwillig kader, middels begeleide omgang, door inzet van de jeugdbeschermer onder de toezichtstelling en middels een dwangsom op het niet nakomen van de omgangsregeling. De vrouw werkt echter niet mee. De vrouw is met [minderjarige] enkel slechts tweemaal op de afspraak met [naam Praktijk] voor de begeleide omgang verschenen, waarbij zij de tweede keer na vijf minuten met [minderjarige] is weggelopen. [minderjarige] heeft door de weigering van de vrouw om mee te werken aan het contact geen mogelijkheid tot onbelast contact met haar vader en geen mogelijkheid om een eigen beeld te vormen van haar vader. Zij wordt hierdoor geschaad in haar identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling.
2.8.2.
Daarbij miskent de vrouw ook de positie van de man in het leven van [minderjarige] . Naast de weigering van de vrouw om contact plaats te laten vinden tussen de man en [minderjarige] , blijft de man, ondanks de bij beschikking van 8 maart 2022 bepaalde dwangsom op de informatieverplichting van de vrouw richting de man, ook verstoken van informatie over [minderjarige] . De vrouw weigert pertinent informatie over [minderjarige] aan de man te verstrekken. Sinds de beschikking van 19 september 2022 draagt de man mede het gezag over [minderjarige] . De vrouw blijft echter zijn positie miskennen.
2.8.3
Bovendien zijn de ernstige zorgen over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] door de vrouw toegenomen. [minderjarige] staat onder toezicht van de GI sinds 30 juni 2020. De vrouw weigert echter al ruim tweeëneenhalf jaar de samenwerking en zelfs contact aan te gaan met de GI. Ze geeft geen gehoor aan afspraken, belt of e-mailt niet terug en doet de deur niet open of is niet thuis als de GI (al dan niet spontaan) op huisbezoek komt. Ook heeft ze niet gereageerd op de schriftelijke aanwijzing van 6 mei 2022, waarin haar de aanwijzing is gegeven om per omgaande contact te leggen met de jeugdbeschermer en inzicht te geven in de opvoedsituatie. Er is vanuit de GI, of enige andere professionele (hulpverlenings)organisatie, al die jaren geen zicht op [minderjarige] en op de opvoedsituatie bij de vrouw. De ernstige zorgen over de opvoedsituatie zijn in het afgelopen jaar toegenomen. [minderjarige] is op [geboortedag] jl. vijf jaar geworden en is sindsdien leerplichtig. De vrouw heeft eerder tijdens een mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] wel naar school gaat, maar dat zij niet wil vertellen naar welke school. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2022 heeft zij evenwel bevestigd dat [minderjarige] niet naar school gaat. De achterliggende reden zou zijn gelegen in angsten en gevoelens van onveiligheid vanuit de vrouw. De vrouw laat [minderjarige] om die redenen niet naar school gaan. Hierdoor zijn ook ernstige zorgen gerezen over mogelijke sociale isolatie van [minderjarige] door de vrouw. [minderjarige] wordt daarmee in de opvoedingssituatie bij de vrouw ernstig in haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd.
2.8.4
De angsten en gevoelens van onveiligheid lijken de vrouw te beheersen in de keuzes die zij voor zichzelf, maar ook voor [minderjarige] maakt. [minderjarige] mag, in tegenstelling tot leeftijdsgenootjes, van de vrouw geen contact hebben met haar vader en mag zelfs niet naar school. Het baart de rechtbank daarbij extra zorgen dat de vrouw niet de kans gegrepen heeft om de bijzonder curator met [minderjarige] te laten praten, zodat er langs die weg evenmin informatie over het welzijn van [minderjarige] kan worden gegeven. Er is voorts de vrees dat de vrouw haar angsten en gevoelens van onveiligheid overdraagt op [minderjarige] . Tijdens het tweede omgangsmoment bij [naam Praktijk] zijn door de omgangsbegeleidster signalen van waargenomen toen de vrouw [minderjarige] letterlijk afschermde van de omgangsbegeleidster en de man en in allerhaast binnen vijf minuten met [minderjarige] vertrok. Daar waar de man zich in de afgelopen jaren heeft opengesteld voor hulpverlening en begeleiding, lijkt de vrouw geen stappen te hebben ondernomen om te leren omgaan met deze angsten en gevoelens van onveiligheid.
2.9
Gezien het voormelde vindt de rechtbank dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt geschaad in de opvoedsituatie bij de vrouw. De rechtbank merkt daarbij op dat de GI niet heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en dat een dergelijk verzoek dus niet bij de rechtbank voor ligt. De rechtbank wil de GI wijzen op de eigen verantwoordelijkheid die de GI heeft ten aanzien van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] .
2.1
De rechtbank moet op basis van de verzoeken de beslissing maken of wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. De rechtbank moet daarbij een afweging maken tussen de opvoedsituatie bij de vrouw en de gevolgen van een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar de man. De rechtbank heeft reeds overwogen dat [minderjarige] (op meerdere fronten) ernstig in haar ontwikkeling wordt geschaad in de opvoedsituatie bij de vrouw. Maar kijkend uit het perspectief van [minderjarige] dient tevens te worden meegewogen dat de vrouw aan [minderjarige] een voor haar vertrouwde omgeving biedt (in haar woning, met haar kamertje en haar speelgoed) en de vrouw de hechtingsfiguur is voor [minderjarige] en dat het voor [minderjarige] een zeer ingrijpende beslissing is om uit deze vertrouwde omgeving te worden gehaald en geplaatst te worden bij de man die zij (ondanks dat hij gezaghebbende vader is) feitelijk niet kent, aangezien zij hem in de afgelopen jaren maar twee keer heeft ontmoet (waarbij de rechtbank vaststelt dat de tweede keer van slechts luttele minuten duurde en de ontmoetingen door de opstelling van de vrouw voor [minderjarige] niet onbelast zijn verlopen). Dit maakt het een complexe beslissing voor de rechtbank.
2.11
De rechtbank kijkt echter niet alleen wat een beslissing op korte termijn voor [minderjarige] betekent, maar ook wat voor lange termijn in het belang van haar verzorging, opvoeding en ontwikkeling noodzakelijk is. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat het handelen en de (opvoed)situatie bij de vrouw binnen afzienbare termijn zal veranderen. In de afgelopen jaren is veel ingezet: in het vrijwillig kader, in het gedwongen kader binnen de ondertoezichtstelling, via correspondentie en een schriftelijke aanwijzing van de GI, met oplegging van dwangsommen, de inzet van begeleide omgang, het toewijzen van het gezamenlijk gezag en de inzet van een bijzondere curator. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de vrouw niet mee kan of wil werken om tot de voor [minderjarige] noodzakelijke verandering te komen. Het is daarbij nog steeds onbekend hoe het met [minderjarige] gaat.
2.12
De Raad heeft naar voren gebracht geen andere mogelijkheden meer te zien dan wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , waarbij is aangegeven dat de man, in tegenstelling tot de vrouw, wel in staat lijkt om de vrouw een positie in het leven van [minderjarige] te blijven geven.
2.13
De vrouw heeft gesteld dat de man een gevaar zou vormen voor [minderjarige] en dat [minderjarige] niet veilig is bij hem. De rechtbank merkt daarbij op dat de vrouw deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank heeft deze zorgen over de man en diens opvoedomgeving niet. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat er in het verleden factoren van instabiliteit bij de man waren en de rechtbank niet uitsluit dat er tussen de ouders het een en ander is voorgevallen waardoor een gevoel van onveiligheid bij de vrouw is ontstaan, blijkt er op basis van de informatie van de GI al geruime tijd sprake te zijn van stabiliteit in het leven van de man. De GI heeft gedurende de gehele periode van de ondertoezichtstelling veel gesprekken met de man gevoerd en er hebben huisbezoeken plaatsgevonden. Daar zijn geen signalen van onveiligheid of instabiliteit uit gebleken. De man heeft altijd met de GI samengewerkt. De man heeft ook gedurende deze procedure, die inmiddels al drie jaar duurt, zijn geduld kunnen bewaren. Bovendien heeft de man, door de keuze om vooralsnog niet de opgelegde en verbeurte dwangsommen bij de vrouw te innen, het belang van [minderjarige] vooropgesteld door geen beroep te doen op de (mogelijk beperkte) financiële middelen van de vrouw. De man heeft reeds meerdere malen aangegeven met de vrouw in gesprek te willen gaan om afspraken over [minderjarige] te maken. Er is weliswaar geen zicht op de opvoedvaardigheden van de man, maar dit is enkel het gevolg van het feit dat de man ook niet de gelegenheid is geboden om dit te laten zien door het (weigerend) handelen van de vrouw. De GI heeft aangegeven geen twijfels te hebben dat de man voor [minderjarige] kan zorgen. De GI ondersteunt het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats. Daarnaast is [minderjarige] nog onder toezicht van de GI gesteld tot 30 maart 2023 en zal het de taak van de GI zijn om toezicht te houden op het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] en de opvoedsituatie bij de man. De rechtbank heeft, gezien de continue medewerking van de man tot op heden, geen twijfel dat de man hieraan mee zal werken.
2.14
De rechtbank acht het gelet op al het vorenstaande in het belang van [minderjarige] wenselijk en noodzakelijk om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige]
voorlopighaar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man.
2.15
De rechtbank bepaalt de hoofdverblijfplaats
voorlopigbij de man, omdat er in de komende tijd zicht dient te komen op de ontwikkeling van [minderjarige] en de opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van de man, alsmede dat getracht dient te worden om zicht te krijgen op het functioneren van de vrouw en haar opvoedsituatie en opvoedvaardigheden, voordat de rechtbank een definitieve beslissing kan nemen op de voorliggende verzoeken. Daarbij benadrukt de rechtbank dat [minderjarige] niet verstoken moet blijven van contact met de vrouw. Het is aan de GI om direct na de voorlopige wijziging van de hoofdverblijfplaats frequent (en, indien en zolang nodig, begeleid) contact te faciliteren tussen [minderjarige] en de vrouw. Daarnaast is het uiteraard van belang dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk naar school gaat.
2.16
De rechtbank zal de beslissing tot voorlopige wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden. Het is de taak aan de GI om de stappen te nemen die noodzakelijk zijn om in het belang van [minderjarige] deze beslissing uit te voeren.
2.17
De rechtbank zal, overeenkomstig artikel 812, leden 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bepalen dat de afgifte van de minderjarige door de vrouw aan de man zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer zal worden gelegd.
2.18
De Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda zal worden verzocht om aanvullend onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke definitieve hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke vorm van contact met de niet verzorgende ouder komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Zijn er contra-indicaties voor het contact? In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
2.19
In afwachting van de (aanvullende) rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden voor de duur van drie maanden.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.
2.21
De rechtbank beslist als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017,
voorlopighaar hoofdverblijfplaats heeft bij de man;
bepaalt dat de afgifte van de minderjarige door de vrouw aan de man zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer zal worden gelegd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder rechtsoverweging 2.18 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welke rapport voor hierna te melden pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaat van) partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
dinsdag 21 maart 2023 PRO FORMAin afwachting van het rapport van de Raad;
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022 door
mr. Combee, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Van Leuven, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: