ECLI:NL:RBZWB:2022:8174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
9244904_T09032022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ontruiming van een woning door drugsgerelateerde activiteiten

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen Stichting WonenBreburg en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. WonenBreburg vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege het gebruik van de berging voor drugsgerelateerde activiteiten. De huurder heeft de woning sinds 1 november 2016 gehuurd en de huurprijs bedraagt € 736,14 per maand. Tijdens een politie-inval op 23 juni 2020 zijn er diverse goederen aangetroffen die duiden op de productie van synthetische drugs, wat in strijd is met de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder, maar heeft ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], waaronder gezondheidsproblemen en de mogelijkheid om op straat te komen staan. De zaak is aangehouden om [gedaagde] de gelegenheid te geven medische stukken in te dienen, waarna WonenBreburg kan reageren. De beslissing over de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming is nog niet definitief genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9244904 \ CV EXPL 21-2303
vonnis d.d. 9 maart 2022
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende
Stichting WonenBreburg,
gevestigd en kantoorhoudende te (5041 AB) Tilburg, aan de Joannes van Oisterwijkstraat 35,
eiseres,
hierna te noemen: “WonenBreburg”,
gemachtigde: mr. E.A.M. van Herwijnen, werkzaam ten kantore van Stichting WonenBreburg te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ”,
gemachtigde: mr. J. van Boekel, advocaat te Tilburg.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 25 augustus 2021 met de daarin genoemde processtukken;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de gehouden mondelinge behandeling van 8 februari 2022.

2.Het geschil

2.1.
WonenBreburg vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
1. de huurovereenkomst betreffende de woning c.a. aan de [woonadres]
te ontbinden;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, althans op een in goede justitie te bepalen datum en tijdstip, de woning c.a. aan de [woonadres] met alle personen en zaken die zich daar van harentwege bevinden, te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en deze onder afgifte van alle sleutels in nette staat aan WonenBreburg ter beschikking te stellen;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de maandelijks verschuldigde huurpenningen, steeds vanaf het moment dat deze na de datum van dagvaarding zijn vervallen en nog zullen vervallen tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een maandelijkse vergoeding voor het gebruik van de woonruimte vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst(en) tot de datum van feitelijke ontruiming, gelijk aan de tot de datum van ontbinding verschuldigde huurprijs;
5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris voor de gemachtigde van WonenBreburg en de nakosten, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de proceskostenveroordeling voldaan is, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van WonenBreburg in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan - voor zover van belang - de volgende feiten in rechte vast:
a. [gedaagde] huurt met ingang van 1 november 2016 van WonenBreburg de woning met onroerende aanhorigheden staande en gelegen aan de [woonadres]
(hierna: “het gehuurde”). De huurprijs inclusief servicekosten bedraagt thans € 736,14 per maand;
op de huurovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden woonruimte d.d. 1 februari 2015 (hierna: “algemene voorwaarden”) van toepassing. Hierin staat onder andere het volgende opgenomen:
“6.3. Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt een en ander met inachtneming van de eventuele ‘spelregels’ die door de verhuurder zijn opgesteld en de wet. In het geval het gehuurde deel uitmaakt van een complex, gaan bij strijdigheid de regels van een aanwezig huishoudelijk reglement opgesteld met instemming van verhuurder voor, indien deze strijdig zijn met de algemene voorwaarden.
6.4.
Huurder zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. Het is huurder niet toegestaan bedrijfsmatige activiteiten in het gehuurde, delen van het gehuurde of in (delen van de) de gemeenschappelijke ruimten te ontplooien. Onder gemeenschappelijke ruimten wordt onder meer verstaan ruimten zoals trappenhuizen, liften, kelders, zolders, garages, bergingen, galerijen, tuinen, binnenplaatsen, voor zover huurder het gebruik van deze ruimten met andere huurders of gebruikers deelt. (…)
6.15.
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. (…)
6.17
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde met zijn aanhorigheden, in de eventuele gemeenschappelijke ruimten, of in een deel daarvan, althans in de directe omgeving van het gehuurde hennep te (doen) kweken of te verhandelen of het gehuurde in te richten als hennepkwekerij, hennepdrogerij, hennepknipperij dan wel andere activiteiten te verrichten die bij of krachtens de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Huurder is bekend met het feit dat het hebben van een hennepkwekerij, -drogerij en/of knipperij leidt tot schade aan het gehuurde, alsmede gevaarzetting en overlast voor de omgeving veroorzaakt. Huurder is bij overtreding van dit verbod een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 2.500,-- te vermeerderen met
€ 50,-- per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van
€15.000,--.”;
op 23 juni 2020 heeft de politie het gehuurde doorzocht in het kader van een onderzoek naar de handel en/of productie van synthetische drugs. In een bestuurlijke rapportage staat hierover het volgende:
“Op dinsdag, 23 juni 2020 omstreeks 5:28 uur werd door de hulpofficier van justitie voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de berging behorende bij de [woonadres] in Tilburg. Tijdens de doorzoeking werden onderstaande goederen aangetroffen. Het vermoeden bestaat dat deze goederen door verdachten zijn gebruikt. Het betreft hier voorbereidingshandelingen ten behoeve van het verwerken en/of vervaardigen van verdovende middelen zoals omschreven op lijst 1, strafbaar gesteld bij artikel 2 juncto 10a van de Opiumwet.
• Persmallen
• Perslogo
• Frame blokpers
• Ballonnen
• Diverse dozen met kleurstoffen*
• Grease filter
• Voedingssupplementen
• Maatbeker
• Versnijdingsmiddel**
• RVS buizen en trechter
• Blender
• Fles aceton
Naast bovenstaande goederen werden ook diverse sealapparaten, luchtfilters, (latex) handschoenen en weegschalen aangetroffen. Tevens werd een vloeistoftank (niet in beslag genomen) met onbekende inhoud en een mengbeker met poedervormige resten aangetroffen. Deze poedervormige resten zijn ter plaatse door de Forensische Opsporing (F0) indicatief getest op MDMA. De combinatie van deze aangetroffen stoffen en voorwerpen duiden op attributen die benodigd zijn voor het vervaardigen en/of verwerken van synthetische drugs.
Definitieve drugstesten door het NFI
Van de hierboven genoemde poedervormige MDMA-resten zijn monsters genomen en naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verstuurd voor nader onderzoek. Op 2 oktober 2020 heeft het team Forensische Opsporing een proces verbaal onderzoek verdovende middelen opgemaakt. Uit het NFI rapport blijkt dat er uiteindelijk 2,49 gram aan MDMA is aangetroffen.
(…)
Ook de woning is doorzocht maar daar zijn geen drugs c.q. materialen aangetroffen.”;
op 2 november 2020 heeft de burgemeester van Tilburg WonenBreburg per brief geïnformeerd over bovenstaande feiten en aangekondigd op basis daarvan voornemens te zijn tot sluiting van de berging over te gaan. Ook staat in deze brief:
“De politie-informatie vermeld verder nog dat de doorzoeking aan de [woonadres] deel uit maakte van meerdere doorzoekingen die op dinsdag 23 juni 2020 door het onderzoeksteam zijn gedaan. In totaal zijn 13 locaties doorzocht en werden 7 verdachten aangehouden. Tijdens deze doorzoekingen werden ongeveer 50 kilo aan verdovende middelen en diverse materialen ten behoeve van de productie van synthetische drugs aangetroffen. De kleurstoffen die in de berging aan de [woonadres] zijn aangetroffen zijn bovendien van dezelfde leverancier en komen qua merk en code komen overeen met de kleurstoffen die op in elk geval twee andere locaties - die tevens deel uitmaakten van dit onderzoek - werden aangetroffen.”;
bij brief van 15 december 2020 heeft de burgemeester van Tilburg aangekondigd tot sluiting van de berging over te gaan voor een periode van 3 maanden, ingaande op 29 december 2020.
3.2.
WonenBreburg legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de voor hem uit hoofde van de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De tekortkoming bestaat uit het zich niet als goed huurder gedragen en in strijd met de verplichtingen uit de huurovereenkomst en algemene voorwaarden de bijbehorende berging (bedrijfsmatig) te gebruiken voor het opslaan, produceren van en het handelen in harddrugs alsmede aanpalende activiteiten. WonenBreburg meent dat, tegen de achtergrond van de tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] niet van haar kan worden gevergd de huurovereenkomst voort te zetten, reden waarom zij thans ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vordert.
3.3.
[gedaagde] betwist niet dat de goederen in de berging zijn gevonden, maar voert aan dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden en dat hij zich wel als goed huurder heeft gedragen. [gedaagde] heeft met de in de berging aangetroffen goederen niets te maken en wist hier niets vanaf. Hij komt namelijk niet vaak in de berging, omdat hij deze als opslagruimte gebruikt. Bovendien heeft hij hier vanuit zijn woning geen zicht op, nu de berging is gelegen in de onderste woonlaag achter een dichte deur in een gang met diverse bergingen en de woning zich op de zesde verdieping bevindt. Hij hoeft ook niet langs zijn berging te gaan om in zijn woning te komen. Daarnaast had [gedaagde] geen reden om aan te nemen dat derden goederen in zijn berging opslaan. Voorts voert [gedaagde] aan dat van enige overlast, hinder of gevaarzetting geen sprake is geweest en evenmin van bedrijfsmatig handelen. Voor zover geoordeeld wordt dat toch sprake is van een tekortkoming, voert [gedaagde] aan dat deze tekortkoming gelet op de omstandigheden niet dermate ernstig is dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [gedaagde] is een alleenstaande man met geen groot sociaal netwerk. Hij heeft geen geld voor een huurwoning in de vrije sector. Ontbinding van de huurovereenkomst betekent dat hij op een zwarte lijst komt te staan en een aantal jaren niet bij woningbouwverenigingen kan huren, met als gevolg dat hij op straat komt te staan. Daarnaast voert [gedaagde] aan medische problemen te hebben, waardoor hij veel (huishoudelijke) hulp nodig heeft. Indien het tot een veroordeling tot ontbinding en ontruiming komt, dan verzoekt [gedaagde] om de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Indien de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, verzoekt [gedaagde] om de ontruimingstermijn op drie maanden te stellen, zodat hij gelegenheid krijgt om elders woonruimte te vinden.
3.4.
Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Ingevolge artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij beantwoording van de vraag of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn.
3.5.
De kantonrechter stelt ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst voorop dat op grond van artikel 6.17 van de algemene voorwaarden het de huurder niet is toegestaan activiteiten te verrichten die bij of krachtens de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Het handelen in strijd met deze bepaling levert in beginsel een toerekenbare tekortkoming van de huurder op.
3.6.
[gedaagde] heeft de inhoud van de bestuurlijke rapportage niet weersproken. Daarmee staat vast dat er druggerelateerde goederen zijn aangetroffen in de berging van het gehuurde en dat het hier voorbereidingshandelingen betreft ten behoeve van het verwerken en/of vervaardigen van verdovende middelen zoals omschreven op lijst 1 en welke strafbaar gesteld bij artikel 2 juncto 10a van de Opiumwet.
3.7.
Hoewel [gedaagde] aanvoert dat hij geen wetenschap had van wat er in de berging gebeurde, omdat hij daar geen zicht op had, daar niet dagelijks langs kwam en er geen reden was om iets te vermoeden, is het naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk dat derden zich zomaar toegang tot de berging hebben kunnen verschaffen zonder enige wetenschap daarvan van [gedaagde] . Hierbij neemt de kantonrechter in overweging dat voor toegang tot de berging een specifieke sleutel is vereist, die WonenBreburg alleen aan [gedaagde] heeft verstrekt. Met de algemene toegangssleutel van het gehele gebouw is de betreffende berging niet toegankelijk. Nu niet is gebleken dat het slot van de berging is opengebroken, staat vast dat diegene die de goederen in de berging heeft geplaatst de sleutel van de berging in bezit moet hebben gehad. [gedaagde] kan echter geen (goede) verklaring geven voor hoe dit heeft kunnen gebeuren. Nu ook niet is gesteld of gebleken dat hij zijn sleutel aan iemand heeft gegeven, uitgeleend of dat hij de betreffende sleutel op enig moment is kwijt geraakt, oordeelt de kantonrechter dat voldoende vaststaat dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de voornoemde activiteiten. De verweren van [gedaagde] dat het niet gaat om bedrijfsmatige activiteiten en dat geen sprake is van hinder, gevaarzetting of overlast passeert de kantonrechter, nu dit geen vereisten zijn van artikel 6.17 van de algemene voorwaarden en hier daarom geen doel treffen.
3.8.
Met inachtneming van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 6.3 en 6.17 van de algemene voorwaarden en artikel 7:214 BW door het gehuurde niet te gebruiken op de overeengekomen wijze en dat hij zich niet als goed huurder heeft gedragen, zoals bedoeld in artikel 7:213 BW. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de wet, de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden.
3.9.
De kantonrechter begrijpt vervolgens het verweer van [gedaagde] zo dat hij een beroep doet op de uitzondering van artikel 6:265 lid 1 BW en dat hij stelt dat zijn belangen om in de het gehuurde te blijven wonen dienen te prevaleren, nu hij te kampen heeft met gezondheidsproblemen en het verlaten van zijn woning zal meebrengen dat hij op straat komt te staan. De door [gedaagde] gestelde - en door WonenBreburg betwiste - medische toestand van [gedaagde] wordt echter verder op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor deze niet is te beoordelen. De kantonrechter overweegt dat in het kader van deze belangenafweging alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, zodat van belang is te weten wat de medische situatie van [gedaagde] precies is.
3.10.
Ter zitting heeft [gedaagde] een aanbod gedaan om zijn medische gegevens in het geding te brengen. De kantonrechter zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen om daartoe over te gaan en de zaak verwijzen naar een nader te melden rolzitting. WonenBreburg zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij akte op de medische gegevens te reageren.
3.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 23 maart 2022 te 09.00 uuropdat [gedaagde] uiterlijk op genoemde rolzitting bij akte een afschrift van zijn medische stukken kan indienen middels toezending of afgifte aan de griffie en dat WonenBreburg op de rolzitting van twee weken daarna een antwoordakte mag nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.