ECLI:NL:RBZWB:2022:8177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
9642367_E09022022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding met betrekking tot gemengde huur-zorgovereenkomst

In deze zaak heeft de Stichting WOMB een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel de ontruiming van een woonruimte die aan [gedaagde] ter beschikking was gesteld in het kader van een gemengde huur-zorgovereenkomst. De Stichting vorderde dat [gedaagde] de woonruimte binnen een week na betekening van het vonnis zou ontruimen, omdat de zorgovereenkomst per 11 november 2021 was beëindigd en [gedaagde] volgens de Stichting zonder recht of titel in de woning verbleef. De kantonrechter heeft de vorderingen van de Stichting afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de situatie zodanig ernstig was dat de zorgovereenkomst niet kon worden voortgezet. De kantonrechter oordeelde dat de zorgverlening gericht was op uitstroom naar zelfstandig wonen en dat er geen dringende reden was voor ontruiming. De Stichting werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9642367 \ VV EXPL 22-7
vonnis in kort geding d.d. 9 februari 2022
inzake
de stichting
Stichting WOMB,
gevestigd te (5052 BJ) Goirle, aan de Putven 22,
eiseres,
hierna te noemen: “de Stichting”,
gemachtigde: mr. A. Overweel, advocaat te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ”,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 21 januari 2022 met producties;
de pleitnota zijdens de Stichting;
de pleitnota zijdens [gedaagde] ;
e aantekeningen van de griffier met betrekking tot de gehouden mondelinge behandeling van 26 januari 2022.

2.Het geschil

2.1.
De Stichting vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
[gedaagde] te veroordelen om de woonruimte gelegen aan het [woonadres] binnen een week na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels aan de Stichting ter algehele en vrije beschikking van de Stichting te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het gevorderde en met machtiging van de Stichting om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
te bepalen dat [gedaagde] een gebruiksvergoeding is verschuldigd van € 580,00 per maand vanaf het moment dat de zorgovereenkomst (derhalve tevens de huurovereenkomst) met hem is beëindigd tot aan het moment dat de woonruimte door hem is ontruimd;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief het salaris van de gemachtigde van de Stichting.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan – voor zover relevant – de volgende feiten vast:
de stichting levert in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zorg op basis van Beschermd Wonen met 24-uurs bereikbaarheidsdienst aan mensen met een psychische/psychiatrische beperking, autisme of een verstandelijke beperking;
de Stichting beschikt over een aantal huurwoningen die zij als onderverhuurder kan verhuren aan haar cliënten;
[gedaagde] heeft op 4 november 2020 vanuit de gemeente op grond van de WMO een indicatie gekregen voor Beschermd Wonen met begindatum 12 oktober 2020;
met ingang van 12 oktober 2020 neemt [gedaagde] zorg af van de Stichting, waarbij hij woonachtig is in een woning van de Stichting. Een schriftelijke zorgovereenkomst is niet opgemaakt. De inhoud van de zorgovereenkomst volgt uit het op 7 mei 2021 opgestelde zorgplan;
op 12 oktober 2020 hebben partijen een “TIJDELIJKE HUUROVEREENKOMST MET BEGELEIDING [adres] GOIRLE” gesloten ten aanzien van de woonruimte gelegen aan [woonadres] (hierna: “de woning”);
in de inleiding van de hiervoor genoemde overeenkomst staat onder andere:
“- verhuurster bereid is eerder genoemde woonruimte uitsluitend voor de duur van de begeleiding door de begeleidende instantie in huur te geven aan huurder;
(…)
- in verband met het feit dat begeleiding van huurder noodzakelijk is, de begeleiding onlosmakelijk verbonden is met de tijdelijke huurovereenkomst met begeleiding. Dit houdt in dat de tijdelijke huurovereenkomst met begeleiding te allen tijde eindigt indien de begeleiding door de begeleidende instantie eindigt. Zie hiervoor ook de allonge gekoppeld aan deze overeenkomst.
- de bepalingen van het – tussen de begeleidende instantie en de huurder gesloten – zorgplan en de in aanvulling hierop gesloten allonge en instellingsregels te allen tijde prevaleren boven de bepalingen van de tijdelijke huurovereenkomst met begeleiding.
- huurder uitdrukkelijk verklaart ermee bekend te zijn dat deze overeenkomst een essentieel tijdelijk karakter draagt en dat hij/zij geen beroep zal doen op huurbescherming c.q. andere wettelijke bepalingen waarmee huurder het gebruik van het gehuurde object tegen de wil van verhuurster zou willen verlengen;
- uit het woonverleden van huurder gebleken is dat woonbegeleiding noodzakelijk is om uiteindelijk te komen tot zelfstandig wonen zonder begeleiding;
- partijen zich ten doel stellen de huurder een begeleiding te bieden met als doel om huurder zelfstandig te laten wonen door middel van het ter beschikking stellen van een ruimte om te wonen door verhuurster en het geven van begeleiding door de begeleidende instantie;”;
in artikel 2 van de overeenkomst staat:
“Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte, enkel voor huurder, welke partij is bij een (woon-)begeleidingsplan en allonge als bedoeld in artikel 8 van deze huurovereenkomst, gesloten tussen huurder en de begeleidende instantie. Het ter beschikking stellen van het gehuurde is een middel om de tussen huurder en de begeleidende instantie tot stand gekomen (woon-)begeleidingsplan en allonge te faciliteren, dat wil zeggen om huurder te leren (zelfstandig) te wonen en niet primair om te wonen.”;
in artikel 3 van de overeenkomst staat:
“Deze huurovereenkomst wordt met ingang van12-10-2020. (of zoveel eerder als partijen gezamenlijk overeenkomen) aangegaan voor de periode van de duur van de begeleiding als bedoeld in de tussen huurder en begeleidende instantie gesloten zorgplan en allonge doch maximaal voor een periode van;geldigheid indicatie “beschermd wonen/ondersteund wonen of ggz wonen (wlz)”,met inachtneming van onder meer hetgeen in artikel 3, leden 2 en 3 is bepaald. Deze huurovereenkomst is zodoende aan het zorgplan en allonge gekoppeld, zodat de duur van deze huurovereenkomst daardoor qua tijdsbestek is begrensd. Het gebruik dat huurder van de woonruimte maakt, dient daardoor alsmede als gevolg van hetgeen in de considerans is bepaald, te worden aangemerkt als een gebruik datnaar aard van korte duur isals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW, waardoor de gewone huurbeschermingsregels niet van toepassing zijn. Verhuurster is gerechtigd de huurovereenkomst te beëindigen en de ontruiming aan te zeggen zodra de begeleidingsovereenkomst ten einde komt c.q. de begeleiding eindigt. Huurder erkent uitdrukkelijk dat het gehuurde tijdelijk aan hem ter beschikking wordt gesteld in het kader van de begeleiding door de begeleidende instantie.”;
i. in artikel 8 van de overeenkomst staat:
“Deze huurovereenkomst maakt integraal onderdeel uit van en is onlosmakelijk verbonden met het tussen huurder en de begeleidende instantie overeengekomen-/ overeen te komen zorgplan en de op 12-10-2020, getekende allonge.”;
in artikel 9 van de overeenkomst staat:
“1. Het door huurder niet, niet behoorlijk, dan wel niet tijdig nakomen van het zorgplan en de allonge wordt door partijen uitdrukkelijk aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit deze huurovereenkomst.
Huurder verplicht zich reeds nu voor alsdan deze huurovereenkomst na constatering van deze tekortkoming door verhuurster en/of de begeleidende instantie onmiddellijk op te zeggen en het gehuurde binnen 14 dagen na opzegging geheel ontruimd en bezemschoon op te leveren.”;
in artikel 10 van de overeenkomst staat:
“1. Ingeval de dienstverleningsovereenkomst met de begeleidende instantie voortijdig eindigt, eindigt deze huurovereenkomst. De huurovereenkomst eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de begeleiding is geëindigd.”;
de huur is vanwege de hiervoor vermelde indicatie door de gemeente aan de Stichting voldaan;
op 13 augustus 2021 heeft er een ‘keukentafelgesprek’ plaatsgevonden waarbij beide partijen, alsmede het Toegangsteam beschermd wonen, betrokken waren. Het Toegangsteam beschermd wonen heeft vervolgens geconcludeerd tot het afwijzen van een indicatieaanvraag voor WMO Beschermd Wonen en tot toewijzing van de maatwerkvoorziening ‘Ondersteund Wonen 1’. Daarover is toegelicht in het Plan van Aanpak d.d. 24 augustus 2021:
“Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er sprake is van psychiatrische problematiek waardoor u in het dagelijks leven beperkingen/moeilijkheden ondervindt in uw functioneren. Ondersteuning hierbij kan echter ook middels ambulante begeleiding geboden worden. (…) U vraagt weinig hulp aan begeleiding en begeleidingsmomenten worden vaak door u afgezegd. (…) Door de toegangswerker en begeleiding van WoMB is meerdere keren aangegeven dat beschermd wonen bedoeld is voor cliënten met een intensieve begeleidingsbehoefte en dat er van u verwacht wordt dat u voldoende tijd vrij maakt voor begeleidingsmomenten. (…) Er is momenteel geen sprake van een intensieve ondersteuningsbehoefte, van onplanbare zorg of de noodzaak van 24 uurs toezicht en nabijheid van professionele begeleiding. U bent voldoende zelfredzaam en u bent in staat om zelfstandig te wonen. Uw aanvraag voor de verlenging van uw huidige beschikking wordt daarom afgewezen. Om de zorg te borgen en u de kans te geven op zoek te gaan naar zelfstandige woonruimte wordt uw beschikking verlengd voor de duur van 6 maanden. Gedurende deze periode kunt u nog gebruik maken van begeleiding als vangnet voor uw behandeling., Ook kan begeleiding u ondersteunen bij het zoeken naar vervangende woonruimte. (…)
Huisvesting
De module Huisvesting wordt niet meegenomen in uw beschikking. U heeft voldoende inkomsten om zelf huur te betalen en in uw levensonderhoud te voorzien. (…)
Doel: toewerken naar uitstroom
Begindatum: 12-10-2021
Verwachte einddatum: 12-02-2022
Actie
[gedaagde] gaat op zoek naar zelfstandige woonruimte. Hij onderzoekt wat hij daar voor nodig heeft en vraagt begeleiding indien nodig om hulp. [gedaagde] regelt zijn financiële zaken rondom het scheiden van wonen en zorg. Zolang [gedaagde] beschermd woont kan hij gebruik maken van begeleiding als vangnet na zijn therapie.”;
op 21 oktober 2021 heeft de gemeente op grond van de WMO ten behoeve van [gedaagde] de indicatie Beschermd Wonen afgegeven (met ingangsdatum 13 oktober 2021 en einddatum 12 april 2022);
per brief van 3 november 2021 heeft de Stichting aan [gedaagde] een officiële waarschuwing gegeven:
“I.v.m.. het herhaaldelijk niet nakomen van begeleidingsafspraken krijg je een officiële waarschuwing. Het is op deze manier onwerkbaar voor ons om je te begeleiden. Dit is al eerder met je besproken. Er is o.a. om die reden ook besloten door Toegang Beschermd Wonen dat je indicatie per 13-10-2021 is omgezet naar een indicatie zonder huisvesting met het oog op uitstroom / het vinden van zelfstandige woonruimte. Echter maak je nog steeds nauwelijks gebruik van begeleiding en kom je gemaakte afspraken nauwelijks na. (…)
Wij gaan in overleg over jouw situatie en de mogelijke gevolgen die dit kan hebben voor de zorg en het wonen.”;
per brief van 10 november 2021 heeft de Stichting de zorgovereenkomst met [gedaagde] opgezegd:
“Je hebt een officiële waarschuwing gekregen i.v.m. het structureel niet nakomen van begeleidingsafspraken. Sindsdien (vanaf 1 nov) heb je enkele keren gepoogd om het huurcontract alsnog te komen tekenen, maar daarentegen spreek je uit geen begeleiding meer te willen. Omdat we sindsdien in overleg zijn over de mogelijke consequenties van de zorg en het wonen bij Stichting WoMB (zoals ook in de officiële waarschuwing vermeld stond), hebben we je het huurcontract niet alsnog laten tekenen en je laten weten dat je deze week meer duidelijkheid zou krijgen.
Wij hebben besloten dat we de zorg op gaan zeggen per 11-11-2021 (en daarmee dus ook het wonen aangezien het wonen onlosmakelijk is verbonden met de zorg / en daarnaast is er momenteel geen lopende huurovereenkomst). Je krijgt vanaf 11-11-2021, 14 dagen de tijd om je studio leeg en bezemschoon op te leveren.”.
3.2.
De Stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de zorgovereenkomst per
11 november 2021 is geëindigd door opzegging daarvan door de Stichting, omdat [gedaagde] de zorg en begeleiding van de Stichting weigert en afspraken hierover niet nakomt. [gedaagde] diende namelijk ook in de periode van 12 oktober 2021 tot 12 april 2022 - de periode waarin wordt toegewerkt naar uitstroom - zorg af te nemen van de Stichting. Daarnaast diende [gedaagde] in deze periode ook de huur zelf te betalen, omdat de indicatie beschermd wonen was omgezet naar een indicatie zonder wonen, waardoor de subsidie voor de huurpenningen is komen te vervallen. Volgens de Stichting is met de opzegging van de zorgovereenkomst de gehele huurovereenkomst geëindigd, omdat de huurovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormt met de zorgovereenkomst. Er is dus geen sprake van een aparte huurovereenkomst. [gedaagde] laat echter na de woning ontruimd op te leveren en verblijft thans zonder recht of titel in de woning, hetgeen onrechtmatig jegens de Stichting is. De Stichting stelt recht en spoedeisend belang te hebben bij het instellen van haar vorderingen, omdat de door [gedaagde] in gebruik genomen woning zo spoedig mogelijk aangewend dient te worden voor zorgbehoevenden die beschermd dienen te wonen en behoefte hebben aan zorg en begeleiding door de Stichting.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij zonder recht of titel in de woning verblijft. Er is volgens [gedaagde] geen sprake geweest van een geldige opzegging. Er is bij hem wel degelijk vraag naar zorgverlening, waarbij [gedaagde] aanvoert dat de Stichting hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden. Sinds de wijziging van de indicatie vanuit de WMO met einddatum 12 april 2022 dient er toegewerkt te worden naar uitstroom gericht op zelfstandig wonen met ambulante hulp, zodat niet valt in te zien waarom [gedaagde] dan nu ruim voor deze datum zou moeten ontruimen. De Stichting heeft niet aan haar inspanningsverplichting bij beëindiging van de zorg voldaan. Voor zover de zorgovereenkomst wel correct is opgezegd, voert [gedaagde] aan dat er inmiddels - vanaf het moment dat de zorgindicatie wijzigde in een indicatie zonder verblijf - sprake is van een (aparte) huurovereenkomst. [gedaagde] betaalde immers huur, had huurgenot en er werd ook daadwerkelijk een woning ter beschikking gesteld. Deze huurovereenkomst is bovendien voor onbepaalde tijd aangegaan, aangezien er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt omtrent de voorwaarden en termijn van deze nieuwe huurovereenkomst. [gedaagde] geniet aldus huurbescherming.
Spoedeisend belang
3.4.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van de Stichting, niet kan worden afgewacht.
3.5.
Volgens [gedaagde] is geen sprake van een spoedeisend belang nu er geen klemmende, dringende reden is om te ontruimen en evenmin sprake is van een gevaar of acute dreiging. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de Stichting een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. De Stichting heeft de zorgovereenkomst opgezegd waarmee volgens de Stichting ook de huurovereenkomst is geëindigd, waardoor [gedaagde] momenteel, in de opvatting van de Stichting, zonder recht of titel in de woning verblijft. Daarnaast heeft de Stichting voldoende aannemelijk gemaakt dat er een wachtlijst is van hulp- en zorgbehoevenden die zorg willen afnemen van de Stichting, waardoor zij belang heeft bij een spoedige uitspraak. Dat het gaat om een mogelijk ingrijpend oordeel of een complex vraagstuk betekent nog niet dat daarmee het belang bij een spoedige uitspraak is weggenomen. De Stichting is in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
Vordering tot ontruiming
3.6.
Verder is voor toewijzing van de vorderingen in dit kort geding vereist dat de aan die vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Het kort geding biedt niet de mogelijkheid tot een uitvoerig onderzoek naar de feiten en bewijslevering. De kantonrechter zal haar oordeel dus moeten baseren op de processtukken en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht.
Uitleg en kwalificatie van de overeenkomst
3.7.
De op 12 oktober 2020 gesloten overeenkomst tussen partijen heeft een gemengd karakter, zo staat ook tussen partijen vast. De overeenkomst strekt enerzijds tot het verschaffen van woonruimte, waarvoor (de Gemeente namens) [gedaagde] aan de Stichting maandelijks huur is verschuldigd. Anderzijds strekt de overeenkomst tot het bieden van zorg en begeleiding. Bij een dergelijke gemengde overeenkomst zijn de voor beide soorten van overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing (artikel 6:215 BW). De huurder kan op de huurbescherming een beroep doen, tenzij dat niet verenigbaar is met de overige bepalingen van de overeenkomst of de strekking van de overige bepalingen zich tegen de toepassing ervan op de overeenkomst verzet. Dat is voor de huurbeschermingsbepalingen het geval wanneer het zorgelement in de overeenkomst duidelijk overheerst en voortzetting van het gebruik van de woning zonder begeleiding strijdig is met het doel van de overeenkomst.
3.8.
Blijkens de bepalingen uit de op 12 oktober 2020 gesloten overeenkomst, vormt de zorgovereenkomst een onlosmakelijk geheel met de huurovereenkomst. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat het zorgelement c.q. begeleidingselement hierbij overheerst. Dit brengt mee dat – voor zover [gedaagde] daar een beroep op heeft willen doen – de huurbeschermingsbepalingen niet op de overeenkomst van toepassing zijn. Dit betekent verder dat, overeenkomstig de bepalingen zoals opgenomen in de overeenkomst, op het moment dat de zorgovereenkomst eindigt, daarmee ook de huurovereenkomst zonder meer eindigt. De kantonrechter verwerpt hiermee het verweer van [gedaagde] dat
-op het moment dat de zorgindicatie wijzigde - de huurovereenkomst los is komen te staan van de zorgovereenkomst en voor onbepaalde tijd is aangegaan. Onvoldoende is gebleken dat dit de bedoeling was van partijen. De kantonrechter constateert dat er in november 2021 weliswaar is gesproken over het aanpassen van de huurovereenkomst, maar acht voorshands voldoende aannemelijk dat dit enkel en alleen zag op de betaling van de huurprijs. De indicatie was door Toegangsteam beschermd wonen immers omgezet naar een indicatie zonder huisvesting met als gevolg dat er dus geen sprake meer was van een vergoeding voor huurpenningen vanuit de gemeente en [gedaagde] de huur zelf moest gaan betalen. Nu zowel het Plan van Aanpak als de indicatie Beschermd Wonen blijkens het WMO besluit uitgaan van de einddatum van 12 april 2022, acht de kantonrechter voorshands aannemelijk dat de overeenkomst – behoudens een eventuele nieuwe geldige indicatie - deze einddatum heeft. Gezien die einddatum van 12 april 2022, die ook [gedaagde] bekend was, acht de kantonrechter het enkele feit dat er huurtermijnen zijn betaald en woonruimte ter beschikking is gesteld, onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan na wijziging van de zorgindicatie.
3.9.
De vraag die vervolgens voor ligt is of in de bodemprocedure zeer waarschijnlijk zal worden geoordeeld dat de Stichting kon overgaan tot opzegging van de zorgovereenkomst, met als gevolg dat ook de huurovereenkomst is geëindigd. Hoewel de Stichting stelt dat de opzegging is gegrond op gewichtige redenen omdat [gedaagde] zorg en begeleiding weigert, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken dat de situatie in november 2021 zodanig ernstig was, dat in redelijkheid niet meer van de Stichting kon worden gevergd om de zorgovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter neemt daarbij in overweging mee wat is opgenomen in het Plan van Aanpak van 24 augustus 2021. Uit dit plan van aanpak volgt dat Toegangsteam beschermd wonen tot een afwijzing van de indicatie Beschermd Wonen concludeert, omdat [gedaagde] onvoldoende een beroep doet op de Stichting voor hulp en begeleiding. Er volgt enkel nog een verlenging om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen toe te werken naar uitstroom uit de voorziening. De kantonrechter overweegt dat in het licht van deze nieuwe indicatiestelling de zorgverlening vanuit de Stichting aldus gericht was op uitstroom. Vanaf dat moment was de begeleidingscomponent – getuige de door Toegangsteam beschermd wonen geformuleerde acties - minder prominent aanwezig en meer gericht op de eventueel nodige ondersteuning van [gedaagde] richting zelfstandig wonen. Weliswaar is door de Stichting aangegeven dat zij [gedaagde] hierbij graag wilden helpen, dat zij geprobeerd hebben om [gedaagde] zorg af te laten nemen en dat [gedaagde] nauwelijks begeleidingsvragen had, maar daar staat tegenover dat [gedaagde] ook (onweersproken) heeft toegelicht dat hij die begeleidingsvragen niet stelde, omdat hij ontevreden was over zijn woonsituatie en de manier waarop de Stichting hiermee om ging. Daarnaast is ter zitting onweersproken aangevoerd dat [gedaagde] juist moeite heeft met het vragen om hulp wanneer hij die hulp kan gebruiken. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter in deze procedure niet zonder meer worden vastgesteld dat begeleiding van [gedaagde] door de Stichting onmogelijk was geworden. Zeker in het licht van de sinds oktober 2021 gewijzigde situatie, waarbij sprake was van een overgangsperiode richting zelfstandig wonen, kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat het gebrek aan begeleiding begin november 2021 een opzegging van die zorgovereenkomst heeft gerechtvaardigd.
3.10.
Voorshands is de kantonrechter daarom van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat voortzetting van de zorgovereenkomst in redelijkheid niet meer van de Stichting kon worden gevergd en dat terecht is overgegaan tot opzegging en daarmee tot beëindiging van de huurrelatie. De door de Stichting gevorderde ontruiming en de daarmee samenhangende gebruiksvergoeding zal dan ook niet worden toegewezen.
3.11.
Al hetgeen verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andersluidende beslissing.
3.12.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op een bedrag van
€ 498,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt de Stichting in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 498,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2022.