ECLI:NL:RBZWB:2022:8178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
9193580_06042022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na mislukte bewijslevering door gedaagde

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 6 april 2022 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen Roksvast B.V. en GoedGehuisvest B.V. als eisers, en de gezamenlijke erfgenamen van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 als gedaagden. De eisers vorderden de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van achterstallige huur. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar is er niet in geslaagd bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij recht had op de huurwoning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestond, waardoor de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een ontruimingstermijn van drie maanden. De kantonrechter heeft ook de vordering tot betaling van achterstallige huur afgewezen, omdat de gedaagde deze na dagvaarding had voldaan. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de eisers. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9193580 CV EXPL 21-1876
vonnis d.d. 6 april 2022
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidRoksvast B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GoedGehuisvest B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Blaricum,
eisers,
hierna te noemen: “Roksvast c.s.”,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam ten kantore van [incassobureau] B.V. te Amsterdam,
tegen

1.de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde sub 1] ,

2.
de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde sub 2],
3.
[erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2],
wonende te [woonadres] ,
erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2,
gedaagden,
hierna te noemen: “ [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] ”,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 1 december 2021 en de daarin vermelde processtukken;
het op 10 januari 2022 ter griffie ontvangen e-mailbericht van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] inzake het getuigenverhoor.

2.Het geschil

2.1.
Roksvast c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst te ontbinden en [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsmede om hem te veroordelen tot betaling van € 5.753,02 aan achterstallige huur over de periode vanaf januari 2020 tot en met april 2021 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente) alsmede een bedrag gelijk aan de huurtermijnen als gebruiksvergoeding, c.q. schadevergoeding vanaf 30 april 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de kosten voor ontruiming in het geval van een gedwongen ontruiming, met veroordeling van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] in de proceskosten en in de nakosten.
2.2.
[erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] voert verweer.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 29 september 2021 en het tussenvonnis van 1 december 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
3.2.
In het tussenvonnis van 29 september 2021 is [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de stelling dat in 1988 namens de toenmalige verhuurder is afgesproken, dan wel is toegezegd, dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] voortaan de huurder was van de woning aan de [woonadres] . In het tussenvonnis van 1 december 2021 heeft de kantonrechter vervolgens bepaald dat een getuigengehoor zal plaatsvinden waarbij [getuige] zal worden gehoord als getuige op 11 januari 2022.
3.3.
[erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] heeft de kantonrechter per e-mailbericht laten weten dat het hem niet is gelukt om [getuige] te laten verschijnen tijdens het geplande getuigenverhoor. De kantonrechter stelt daarmee vast dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] niet is geslaagd in zijn bewijslevering. Dit heeft tot gevolg dat een afspraak of toezegging in 1988 met de toenmalige verhuurder - inhoudende dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] voortaan de huurder was van de woning - niet is komen vast te staan. Nu de toezegging niet vast staat, kan ook het daaruit voortvloeiende door [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] gestelde vertrouwen dat hij in de woning mocht blijven wonen niet vast komen te staan. Het verweer van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] dat sprake is van rechtsverwerking houdt dan ook geen stand. De kantonrechter is hiermee van oordeel dat geen sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen, zodat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de huurwoning verblijft.
3.4.
Nu vast staat dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning verblijft, is de vordering tot ontruiming van de woning toewijsbaar. Hierbij acht de kantonrechter gelet op de persoonlijke omstandigheden van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] - waaronder zijn gezondheidstoestand en de uitzonderlijke situatie dat hij al zeer geruime tijd in de woning verblijft - een ontruimingstermijn van drie maanden na betekening van dit vonnis een redelijke termijn. Voor een veroordeling tot betaling van de eventuele kosten van ontruiming ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu niet vaststaat dat deze kosten zullen worden gemaakt. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal niet worden toegewezen, nu van een huurovereenkomst geen sprake is.
3.5.
De door Roksvast c.s. gestelde achterstand in de betaling van huurtermijnen tot en met april 2021 wordt niet door [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] betwist. Aangezien tijdens de gehouden mondelinge behandeling is gebleken dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] na dagvaarding de volledig gevorderde hoofdsom aan betalingsachterstand tot en met april 2021 heeft voldaan, zal de kantonrechter die vordering van Roksvast c.s. - nu niet is gebleken van een vermindering van eis - afwijzen. Wat betreft het verweer van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] dat de afrekening servicekosten van juli 2018 tot en met juni 2019 hem bovenmatig hoog voorkomt, heeft Roksvast c.s. ter zitting onweersproken gesteld dat de hoge eindafrekening te maken heeft met de stijging van energielasten. Bovendien is het bedrag bij dagvaarding voldoende onderbouwd met een specificatie van de energieleverancier. Overigens geldt dat de kantonrechter ervan uit gaat dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] inmiddels deze afrekening ook heeft voldaan.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van 20 juli 2021 heeft Roksvast c.s. een specificatie van betalingen (hierna: “de specificatie”) overgelegd. Daaruit volgt dat de wettelijke rente tot en met 20 juli 2021 is berekend op een bedrag van € 45,74. Vanwege het betalingsverzuim aan de zijde van [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] is deze rente toewijsbaar, waarbij de kantonrechter begrijpt uit de specificatie dat door [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] reeds (deel)betalingen zijn gedaan. Zodoende resteert een bedrag van € 24,47 aan wettelijke rente dat zal worden toegewezen.
3.7.
[erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] heeft de vordering ten aanzien van de (schade)vergoeding over de maanden na april 2021 dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] de woning in gebruik zal houden niet (afzonderlijk en gemotiveerd) weersproken, zodat deze zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de maanden mei en juni 2021 reeds zijn voldaan. Hierbij is het de kantonrechter uit de overgelegde specificatie gebleken dat sinds 1 april 2021 de huurprijs van de woning
€ 1.005,55 bedraagt, zodat de kantonrechter dat bedrag zal toewijzen als zijnde (schade)vergoeding per maand, vanaf juli 2021. Voor zover [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] al dan niet deels een betaling heeft verricht, hoeft hij dit uiteraard niet nogmaals te doen. De over deze posten gevorderde wettelijke rente, vanaf de dag dat iedere termijn aan (schade)vergoeding betaald had moeten zijn, acht de kantonrechter eveneens toewijsbaar.
3.8.
Roksvast c.s. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar, waarbij de kantonrechter begrijpt uit de specificatie dat door [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] reeds (deel)betalingen zijn gedaan. Zodoende resteert een bedrag van € 392,51 aan buitengerechtelijke incassokosten dat zal worden toegewezen. De gevorderde rente over deze buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
3.9.
[erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 110,37 aan explootkosten en een bedrag van € 507,00 aan griffierecht. Nu slechts een gedeelte van de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, zal het gemachtigdensalaris op basis van het toe te wijzen bedrag worden berekend, zijnde een bedrag van € 187,00. Dit is een totaalbedrag van € 804,37. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] , indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
3.10.
De nakosten, waarvan Roksvast c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden vastgesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] om het gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en zaken, voor zover deze laatste het eigendom van Roksvast c.s. niet zijn, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter vrije en algehele beschikking van Roksvast c.s. te stellen;
veroordeelt [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Roksvast c.s. te betalen:
een bedrag van € 24,47 aan wettelijke rente, welke is berekend tot 20 juli 2021;
een bedrag van € 392,51 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding (26 april 2021) tot de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 1.005,55 per maand of gedeelte daarvan dat [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] het gehuurde vanaf juli 2021 feitelijk in gebruik houdt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van opeisbaarheid van deze bedragen tot die van de algehele voldoening;
veroordeelt [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van Roksvast c.s. tot op heden begroot op
€ 804,37, daarin begrepen een bedrag van € 187,00 als salaris voor de gemachtigde van Roksvast c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [erfgenaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Roksvast c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde van Roksvast c.s., vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.