Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[gedaagde] B.V.,
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil
3.De beoordeling
- griffierecht: € 667,00
- salaris advocaat:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Doe, en gedaagde B.V., vertegenwoordigd door mr. R. van der Lugt. Eiser vorderde een voorlopige voorziening om gedaagde te verplichten om inzage te geven in alle inkoopfacturen die door gedaagde zijn voldaan in de periode van december 2016 tot en met april 2018, met betrekking tot werkzaamheden die gedaagde in opdracht van eiser heeft uitgevoerd. Eiser stelde dat hij rechtmatig belang had bij deze inzage om onderzoek te kunnen doen naar de herstelwerkzaamheden aan de woning die door gedaagde was gebouwd.
Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat eiser recht heeft op inzage in de gevraagde documenten. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser beoordeeld aan de hand van de voorwaarden van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde inzage, aangezien de bodemprocedure over de afrekening van het uitgevoerde werk al aanhangig was en de benodigde informatie ook op andere manieren beschikbaar was.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.323,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.