ECLI:NL:RBZWB:2022:821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/02/394502 / JE RK 22-209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen naar aanleiding van mondeling verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 8 februari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Dit verzoek werd ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, naar aanleiding van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. De ouders, de moeder en de vader, hebben beiden een verstoorde communicatie en zijn niet in staat om constructief samen te werken in het belang van hun kinderen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2022 verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen voorafgaand beschermingsonderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd wordt door de conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en Stichting Jeugdbescherming west Zeeland belast met de uitvoering van deze maatregel. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregel onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022 door de kinderrechter, mr. M. Voorn, in tegenwoordigheid van de griffier W. Bakker-Maljers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/394502 / JE RK 22-209
Datum uitspraak: 8 februari 2022

Beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
locatie Middelburg,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op 4 maart 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op 15 maart 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen,

[de man] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het mondelinge verzoek van de Raad van 8 februari 2022, gevolgd door de schriftelijke bevestiging van het verzoek d.d. 11 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 11 februari 2022.
Op 8 februari 2022 heeft de kinderrechter het mondelinge verzoek van de Raad gelijktijdig met de verzoeken die voorliggen in de bodemprocedure tussen partijen (
bekend onder zaaknr. C/02/389582 / FA RK 21-4255)tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Broekman-de Feijter;
- de moeder, bijgestaan door mr. De Koeijer;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2022 de kinderrechter verzocht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad acht het tijdens de mondelinge behandeling dringend noodzakelijk om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verzoeken. Volgens de Raad kan worden afgezien van een raadsonderzoek, nu tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is gebleken dat voldaan wordt aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Er zijn namelijk tijdens de mondelinge behandeling ernstige zorgen naar voren gekomen omtrent de verhouding tussen de ouders en daarmee de opvoedsituatie van de minderjarigen. De ouders hebben reeds meerdere malen onder begeleiding van hulpverlening vanuit het vrijwillig kader getracht om tot afspraken te komen omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Telkens kwam dit uit op wantrouwen en onbegrip tussen de ouders. De communicatie tussen hen verloopt zeer moeizaam en leidt snel tot conflicten. Deze situatie is storend en belastend voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en vormt een bedreiging voor hun (verdere) ontwikkeling. Nu de hulpverlening vanuit het vrijwillig kader heeft gefaald, acht de Raad het noodzakelijk dat er met het oog op de belangen van de minderjarigen regie gevoerd gaat worden vanuit een gedwongen kader om zodoende de ontwikkelingsbedreigingen op te kunnen heffen. De Raad ziet als meest passend dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling wordt belegd bij Stichting Jeugdbescherming west Zeeland.
De moeder staat volledig achter het verzoek van de Raad en voert dan ook geen verweer. De verstandhouding en communicatie met de vader is ernstig verstoord. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en zij maakt zich ernstige zorgen over de verzorging van de kinderen op het moment dat zij bij hun vader verblijven. De kinderen tonen steeds meer weerstand tegen de omgangsmomenten met hun vader. Het is noodzakelijk dat er iemand betrokken raakt die de regie in handen neemt en met de ouders aan de slag gaat om zodoende de situatie te kunnen doorbreken. Volgens haar advocaat volstaat het mondelinge verzoek van de Raad en kan dit zonder een schriftelijk verzoek en een voorafgaand raadsonderzoek worden toegewezen. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van het hof, ECLI:NL:GHAMS:2018:3580.
De vader vindt dat er toezicht moet komen vanuit een gedwongen kader. Hij voert dan ook geen verweer tegen het mondelinge verzoek van de Raad. De vader heeft namelijk geen vertrouwen in de moeder en haar wispelturige gedrag. Het lukt de ouders niet om zelfstandig tot afspraken te komen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben daarbij dwingende hulpverlening nodig.

De beoordeling

Ontvankelijkheid
De Raad heeft zijn inleidende verzoek tot ondertoezichtstelling mondeling gedaan ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de procedure tussen de ouders met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling (
C/02/389582 / FA RK 21-4255). Ingevolge artikel 1:265k lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient een dergelijk verzoek echter schriftelijk te worden gedaan. Dit met als reden om de rechtspositie van de belanghebbenden voldoende te kunnen waarborgen. De belanghebbenden moeten zich namelijk kunnen beraden over een verzoek en moeten in de gelegenheid gesteld worden om zich te verweren. Onder verwijzing naar de uitspraak van het hof Amsterdam, bekend onder ECLI:NL:GHAMS:2018:3580, kan hiervan worden afgeweken op het moment dat de belanghebbenden instemmen met het mondelinge verzoek. De kinderrechter stelt vast dat hiervan sprake is en dat derhalve kan worden volstaan met een inhoudelijke behandeling van het mondelinge verzoek van de Raad.
Ondertoezichtstelling
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter stelt vast dat er geen beschermingsonderzoek ten grondslag ligt aan het mondelinge verzoek van de Raad, maar dat tijdens de mondelinge behandeling voldoende is gebleken dat er ernstige zorgen zijn omtrent de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank stelt voorts vast dat al reeds Veilig Thuis en Juvent betrokken zijn geweest bij het gezin, waarvan verslagen zijn overgelegd. De rechtbank zal aan het ontbreken van een beschermingsonderzoek dan ook voorbij gaan.
De ouders kennen een verstoorde verstandhouding en zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren. In de korte tijd dat de ouders uit elkaar zijn, hebben de kinderen meermaals gewisseld van opvoedsituatie. De afspraken die bij de rechtbank in kort geding zijn gemaakt op 17 september 2021 zijn niet nagekomen. Vervolgens was een tweede kort geding procedure nodig om de overeengekomen afspraken nogmaals te bevestigen en vast te leggen tussen partijen.
In de afgelopen periode is hulpverlening vanuit een vrijwillig kader ingezet. Gebleken is dat dit niet heeft geleid tot de gewenste resultaten. Het lukt de ouders niet om samen tot afspraken te komen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hetgeen leidt tot discussies en conflicten. De ouders kennen tegenstrijdige visies over hetgeen in het verleden is gebeurd en zij blijven verdeeld ten aanzien van bijvoorbeeld het hoofdverblijf en de zorgregeling. Zelfs de meer eenvoudige dingen als de school voor [minderjarige 1] , wordt een onderlinge strijd tussen ouders, waarbij het belang van [minderjarige 1] volledig uit het oog wordt verloren. De hulpverlening die betrokken is geweest, te weten Veilig Thuis en Juvent, zijn onvoldoende bij machte om de situatie vanuit een vrijwillig kader te doorbreken. Zowel Veilig Thuis als Juvent hebben reeds beide aangegeven de zaak te zullen voorleggen aan de Raad. Veilig Thuis overweegt daarbij dat de Raad onderzoek zal doen naar een kindbeschermende maatregel, te weten een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat deze situatie, waarin sprake is van spanningen en wederzijds wantrouwen tussen de ouders, belastend is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en een bedreiging vormt voor hun (verdere) ontwikkeling. Het is dan ook dringend noodzakelijk dat een onafhankelijke derde betrokken raakt, die vanuit een dwingend kader de regie in handen neemt, de ouders zal sturen waar nodig en de belangen van de kinderen zal waarborgen. De kinderrechter zal het onweersproken verzoek toewijzen voor de duur van twaalf maanden en daarbij Stichting Jeugdbescherming west Zeeland belasten met de uitvoering van deze maatregel.
De kinderrechter acht van belang dat in de komende periode in ieder geval gewerkt wordt aan de volgende doelen:
- De ouders leren ten behoeve van de kinderen om met elkaar te communiceren en samen te werken;
- Er wordt duidelijk welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is;
- Er komt zicht op waar het hoofdverblijf voor de kinderen het beste kan zijn;
- Er wordt bezien of er hulpverlening voor de kinderen noodzakelijk is. Indien hulpverlening noodzakelijk is voor de kinderen, wordt deze ingezet.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 8 februari 2022 en tot 8 februari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022 door mr. M. Voorn, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers, als griffier.
(wb)
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 18 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.