ECLI:NL:RBZWB:2022:8213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22-014086
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van kosten rechtsbijstand in verzoekschrift ex artikel 530 Sv na sepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 4 juli 2022 was ingediend. Verzoeker, geboren in 2001 en vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Joris, vroeg om een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand ten laste van de Staat, na een sepot van de strafzaak tegen hem. De kosten die vergoed moesten worden, betroffen € 807,84 voor rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek gedeeltelijk afgewezen moest worden, omdat de strafzaak uit twee feiten bestond en slechts één feit was geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 december 2022 heeft de advocaat van verzoeker het verzoek gewijzigd en een hogere vergoeding van € 808,04 aangevoerd. De rechtbank heeft overwogen dat de onschuldpresumptie in acht genomen moet worden en dat de kosten voor rechtsbijstand niet volledig aan verzoeker te wijten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie op 7 juli 2022 tot sepot is overgegaan voor twee feiten, waarvan één wegens onvoldoende bewijs en de ander wegens de geringe aard van het feit.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de helft van de verzochte kosten voor rechtsbijstand toe te kennen, omdat verzoeker deels zelf verantwoordelijk was voor het opsporingsonderzoek. Daarnaast is het forfaitaire bedrag voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toegewezen. De totale vergoeding die aan verzoeker is toegekend bedraagt € 1.084,02, bestaande uit € 404,02 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-131507-22
rk-nummer: 22-014086
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 4 juli 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 807,84, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 7 juli 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 7 december 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat uit de justitiële documentatie van verzoeker blijkt dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 807,84, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat het eerder ingediende verzoek gewijzigd. Daartoe is aangevoerd dat in de berekening een fout is gemaakt ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand, welke € 808,04 bedragen. Hiertoe is een factuur en urenspecificatie overgelegd. In reactie op het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de onschuldpresumptie bij de beoordeling van het verzoek in acht dient te worden genomen. Een oordeel over de schuld van verzoeker kan een schending van artikel 6 EVRM opleveren, waardoor terughoudendheid bij de beoordeling van het verzoek op zijn plaats is, mede gelet op het feit dat niet getreden dient te worden in de insteek van de verdediging. Verwezen wordt naar jurisprudentie van het EHRM. Daarnaast is aangevoerd dat verzoeker weliswaar een gebruikershoeveelheid softdrugs voorhanden heeft gehad, maar dat de betreffende hoeveelheid buiten de oriëntatiepunten van de rechtspraak valt. Er is eerder sprake geweest van een beoordelingsfout aan de zijde van het Openbaar Ministerie, dan dat verzoeker de gemaakte kosten voor rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. Daarnaast gaat het om een geringe vergoeding.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand gedeeltelijk dient te worden afgewezen. De helft van de verzochte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Hiertoe is aangevoerd dat de strafzaak bestaat uit twee feiten en dat feit 1 is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs en feit 2 is geseponeerd omdat sprake is van een feit van betrekkelijk geringe aard. Verzoeker heeft gelet daarop de verdenking van feit 2 aan zichzelf te wijten heeft gehad, waardoor geen gronden van billijkheid aanwezig zijn een vergoeding van de kosten ten aanzien van dit feit toe te kennen. De forfaitaire vergoeding voor indiening en behandeling van het verzoekschrift kan worden toegewezen.
In raadkamer heeft de officier van justitie de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat het verzoek geheel dient te worden afgewezen. Verzoeker had volgens de officier van justitie beter gedagvaard kunnen worden, in plaats van dat het Openbaar Ministerie de zaak seponeert en vervolgens een bijzondere raadkamerzitting georganiseerd dient te worden. Daarnaast gelden de richtlijnen van een gebruikershoeveelheid voor een (first offender) gebruiker, terwijl naar mening van de officier van justitie uit de stukken blijkt dat verzoeker een drugsdealer betreft. Ten aanzien van de onschuldpresumptie is opgemerkt dat de verdediging, los van het beroep op het zwijgrecht, zelf ook heeft aangevoerd dat het ging om een gebruikershoeveelheid.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie op 7 juli 2022 tot een sepot is overgegaan. Middels dit sepot zijn twee feiten geseponeerd. Het feit met pleegdatum 3 mei 2022 wegens het voorhanden hebben van hasjiesj/hennep van minder van 30 gram is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs. Het feit met pleegdatum 28 mei 2022 wegens het aanwezig hebben van hasjiesj/hennep van minder dan 30 gram is geseponeerd omdat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft. Uit de stukken blijkt dat het ging om een hoeveelheid van in totaal 6 gram.
De rechtbank dient te beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een deel van de kosten voor rechtsbijstand toe te kennen, te weten de helft van de verzochte kosten voor rechtsbijstand. Daarbij is van belang dat het sepot ziet op twee feiten. De rechtbank acht dit van belang omdat het feit met pleegdatum 28 mei 2022 om beleidsredenen is geseponeerd en dat uit het de stukken blijkt dat verzoeker tegen verbalisanten heeft verklaard dat hij een aantal zakjes drugs bij zich had, welke vervolgens door de verbalisanten ook in zijn tasje zijn aangetroffen. Het feit met pleegdatum 3 mei 2022 is wel geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank stelt vast dat uit de urenspecificatie niet blijkt welke werkzaamheden van de advocaat zien op welk feit. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding de helft van de verzochte kosten voor rechtsbijstand toe te kennen, aangezien de rechtbank van oordeel is dat verzoeker het deels aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek. De rechtbank zal dan ook een bedrag ter hoogte van
€ 404,02toewijzen en het verzoek ten aanzien van kosten voor rechtsbijstand voor het overige afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.084,02, bestaande uit:
- € 404,02 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.084,02zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Beheer Derdengelden Van Asselt & Broere Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “Schadevergoeding [verzoeker] /OM”.
Deze beslissing is op 21 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).