In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift ingediend door klager, die in verband met een strafzaak in beslag genomen airco-units terugvorderde. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, stelde dat de in beslag genomen airco-units zijn eigendom waren en dat hij deze legaal had aangeschaft. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, betwistte dit en stelde dat de units van diefstal afkomstig waren. De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder de kennisgeving van inbeslagname en het klaagschrift zelf. Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 december 2022 zijn zowel klager als de officier van justitie gehoord. Klager voerde aan dat hij de airco-units niet door een strafbaar feit had onttrokken aan een rechthebbende en dat hij ernstige hinder ondervond door het voortduren van het beslag. De officier van justitie stelde echter dat er voldoende aanwijzingen waren dat de units van diefstal afkomstig waren, en dat het klaagschrift ongegrond verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, gezien de aanstaande inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 23 december 2022. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, met de overweging dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen zou bevelen.