ECLI:NL:RBZWB:2022:8222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22-010766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot vergoeding ex artikel 530 Sv met gedeeltelijke toewijzing en afwijzing van inkomstenderving

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 24 mei 2022 was ingediend. Verzoeker, die op 23 maart 2022 was vrijgesproken in een strafzaak, vroeg om vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met zijn rechtsbijstand, reiskosten en inkomstenderving. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 4.930,75 voor rechtsbijstand, € 30,97 voor reiskosten en € 452,16 voor inkomstenderving op twee zittingen. Echter, het verzoek voor inkomstenderving op 23 maart 2022 werd afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat verzoeker daadwerkelijk inkomsten had misgelopen door niet uitgevoerde taxaties. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer, ter hoogte van € 680,00, ook toewijsbaar waren. Uiteindelijk werd het totale bedrag van de toegewezen vergoedingen vastgesteld op € 6.093,88, terwijl het verzoek voor het overige werd afgewezen. De beslissing werd genomen door rechter R.J.H. Goossens in aanwezigheid van griffier M. van Grinsven en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-256911-19
rk-nummer: 22-010766
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 24 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.J.J. Visser, Herengracht 478 te 1017 CB Amsterdam.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.930,75, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 30,97, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 1.582,16, voor vergoeding van inkomstenderving;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 23 maart 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 7 december 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. M.C. Boucher als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geëindigd. Verzoeker is immers op 23 maart 2022 vrijgesproken, welk vonnis op 6 april 2022 onherroepelijk is geworden. Verzoeker is in deze zaak driemaal ter terechtzitting verschenen en heeft dientengevolge materiële schade geleden. Ten tijde van de eerste twee zittingen op 29 juni 2021 en 16 november 2021 werkte verzoeker in loondienst tegen een jaarloon van € 59.008, hetgeen gedeeld door 261 werkdagen een bedrag van € 226,08 per dag oplevert. Ten tijde van de derde zitting op 23 maart 2022 werkte verzoeker als zelfstandig taxateur. Bij een gemiddelde van twee taxaties per dag derft verzoeker aan inkomsten € 1.130,00 per twee werkdagen. Verzocht wordt dan ook om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 1.582,16. Voorts wordt verzocht om vergoeding van reiskosten in verband met de drie zittingen ter hoogte van in totaal € 30,97. Verzoeker heeft tot slot kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 4.930,75, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij de ingediende verzoekschriften. In aanvulling op het verzoekschrift is ook het agenda-overzicht van maart 2022 verstrekt. Op 23 maart 2022 heeft verzoeker, gelet op zijn aanwezigheid ter zitting en de reistijd in verband daarmee, geen taxaties kunnen uitvoeren. Hij heeft deze taxaties door een ander bedrijf moeten laten uitvoeren. Gelet op de overgelegde stukken is het aannemelijk dat verzoeker twee taxaties niet heeft kunnen uitvoeren en derhalve inkomstenderving heeft geleden. Desgevraagd heeft de raadsvrouw te kennen gegeven dat zij niet beschikt over nadere stukken ter onderbouwing, zoals een e-mailwisseling met het bedrijf dat de taxaties voor verzoeker heeft uitgevoerd.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek gedeeltelijk kan worden toegewezen. Daartoe is aangevoerd dat het verzochte bedrag wegens gederfde inkomsten dient te worden afgewezen, nu dit bedrag onvoldoende is onderbouwd. Uit de bijgevoegde stukken blijkt onvoldoende dat verzoeker daadwerkelijk op deze dagen heeft moeten werken. Bovendien is er een overzicht toegevoegd van april 2022, terwijl één van de zittingen op 23 maart 2022 is geweest. De verzochte reiskosten en kosten voor rechtsbijstand kunnen wel worden toegewezen, evenals de forfaitaire vergoeding voor indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Ook met de door de advocaat verstrekte stukken in raadkamer is niet voldoende onderbouwd dat verzoeker daadwerkelijk twee taxaties heeft misgelopen. Hieruit blijkt immers niet dat verzoeker twee taxaties gepland had staan op 23 maart 2022. Verzoeker was al geruime tijd op de hoogte van de zitting op 23 maart 2022, waardoor het ook mogelijk is dat hij geen taxaties die betreffende dag heeft aangenomen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 4.930,75is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen, voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten ter hoogte van
€ 30,97toe.
Verzoeker heeft een bedrag ter grootte van
€ 1.582,16verzocht voor inkomstenderving in verband met het bijwonen van de zittingen. Deze kosten bestaan uit € 226,08 voor inkomstenderving op zowel 29 juni 2021 als 16 november 2021 en uit € 1.130,00 voor inkomstenderving op 23 maart 2022.
De rechtbank acht de kosten wegens inkomstenderving op 29 juni 2021 en 16 november 2021 voldoende onderbouwd en zal daarvoor een bedrag ter hoogte van
€ 452,16toewijzen. Zij acht de verzochte kosten aan inkomstenderving op 23 maart 2022 echter onvoldoende onderbouwd. Uit de door of namens verzoeker overgelegde stukken kan immers niet worden vastgesteld dat verzoeker daadwerkelijk inkomstenderving door twee niet verrichte taxaties heeft geleden. Uit de agenda van verzoeker blijkt dat hij op bepaalde dagen meer dan twee taxaties heeft verricht, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verzoeker de twee taxaties van 23 maart 2022, indien al wordt aangenomen dat deze waren ingepland, niet op een andere dag had kunnen verrichten. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat verzoeker op 16 november 2021 al op de hoogte was van de zitting op 23 maart 2022. De behandeling van de zaak is op 16 november 2021 immers voor bepaalde tijd aangehouden, waarbij de datum aan verzoeker is aangezegd. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het bedrag ter hoogte van € 1.130,00 aan inkomstenderving afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 6.093,88, bestaande uit:
- € 4.930,75 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 30,97 aan reiskosten;
- € 452,16 aan kosten in verband met inkomstenderving; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 6.093,88zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Meijers Canatan Advocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] /Schade”.
Deze beslissing is op 21 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).