ECLI:NL:RBZWB:2022:823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
02-821115-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid bij de invoer van cocaïne en witwassen van geldbedrag en auto

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne, medeplichtigheid daaraan, het valselijk opmaken van facturen en kasboeken, en het witwassen van een geldbedrag van 131.495 euro en een auto. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee feiten, omdat de omstandigheden onvoldoende concreet en specifiek waren om zijn strafrechtelijke betrokkenheid vast te stellen. De verdachte had verklaard dat hij niet betrokken was bij de invoer van de cocaïne en dat hij zijn bedrijf voornamelijk had opgezet om pensioen op te bouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzet had op de invoer van cocaïne, noch dat hij betrokken was bij de voorbereidingshandelingen.

Ten aanzien van het derde feit, valsheid in geschrift, heeft de verdachte dit feit bekend en is het zonder verdere bespreking bewezen verklaard. Voor het vierde feit, witwassen, oordeelde de rechtbank dat het geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf, omdat de verdachte belasting had ontdoken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van witwassen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-821115-18
vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. R.T. Schrama, advocaat te Rijswijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
feit 1:het samen met anderen invoeren van 1.288,61 kilogram cocaïne, subsidiair ten laste gelegd als de medeplichtigheid daartoe;
feit 2:voorbereidingshandelingen ten aanzien van de invoer van cocaïne;
feit 3:het valselijk opmaken en vervalsen van facturen en het kasboek;
feit 4:het witwassen van een geldbedrag van 131.495,00 euro en een auto.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne en acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, de medeplichtigheid bij de invoer van de cocaïne, wettig en overtuigend bewezen. Uit de omstandigheden die blijken uit het dossier, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte een aantal handelingen heeft verricht dat het mogelijk maakte om cocaïne in te voeren en daarmee (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict en het bevorderen daarvan. Feit 2 kan om die reden eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij niet bij de invoer betrokken was, is ongeloofwaardig. Daarnaast is niet alleen de start van zijn bedrijf in de handel van diervoeding dubieus, maar ook de latere activiteiten ten behoeve van het bedrijf passen niet bij een logisch en economisch gezond inkoop- en distributieproces. Ten aanzien van feit 3 kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het niet of achteraf opmaken van de kasadministratie en het onjuist en vals opmaken van facturen om contante stortingen op de bankrekening een legale status te geven. Dit heeft geleid tot vermenging en verhulling van inkomsten uit niet-legale bron met legale inkomsten, namelijk van het geldbedrag zoals onder feit 4 ten laste is gelegd. Ook blijkt uit het dossier dat de auto, te weten de BMW, giraal is betaald nadat eerst contante stortingen op de bedrijfsrekeningen van verdachte zijn gedaan. Feit 4 kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat, kan in ieder geval worden vastgesteld dat verdachte het geld niet bij de Belastingdienst heeft opgegeven en zich ook om deze reden schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Gezien de veelheid van de stortingen en de periode is er sprake van gewoontewitwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan de afhandeling en de voorbereiding hiervan. Evenmin was er sprake van een gezamenlijke uitvoering. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid ontbreekt het opzet bij verdachte, ook in voorwaardelijke zin, vanwege het gebrek aan wetenschap. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden van feit 1. Verdachte moet tevens vrijgesproken worden van de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen, nu niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte enig plan heeft bestaan inzake de invoer van verdovende middelen. Het opzet, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 3. Met betrekking tot het onder feit 4 ten laste gelegde witwassen heeft de verdediging aan de hand van het 6-stappenarrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 uiteengezet dat het dossier geen bewijs bevat waaruit het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden verklaard, waardoor vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Het onderzoek is gestart nadat er op 23 oktober 2018 in de haven van Rotterdam in twee containers geladen met bevroren kippenlevers een partij van in totaal 1288,61 kilogram cocaïne is aangetroffen. Deze containers waren afkomstig uit Brazilië. De afzender van deze containers was het bedrijf [bedrijf 1] , de kennisnemer was het bedrijf [bedrijf 2] en de ontbieder was het bedrijf [bedrijf 3] , het bedrijf van verdachte.
Feit 1
Bij de vraag of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de ten laste gelegde gedragingen is allereerst van belang of de verdachte wist of had moeten weten dat in de te transporteren kippenlevers een partij cocaïne was verborgen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat er omstandigheden zijn waarbij vraagtekens geplaatst kunnen worden. Verdachte is al lange tijd werkzaam in de horecabranche en sinds 2014 eigenaar van [bedrijf 4] In februari 2018 heeft verdachte zijn bedrijfsactiviteit uitgebreid en is hij gestart met het opzetten van een handel in diervoeding, [bedrijf 3] . Dit was voor verdachte een volledig onbekende bedrijfsactiviteit. Verdachte is met de handel in diervoeding gestart op basis van één - voor hem onbekende - afnemer. Die afnemer was [naam] , afkomstig uit Albanië, en is destijds op een vreemde manier aan verdachte geïntroduceerd. Verdachte had geen gegevens van hem, kon hem niet bereiken en het bedrijf in Albanië waar deze [naam] werkzaam voor was, was niet verifieerbaar. Desondanks heeft verdachte op basis van deze ene afnemer investeringen gedaan in zijn bedrijf, door onder meer een bedrijfspand en vriescel aan te schaffen en een erkenning categorie 3 bij de NVWA aan te vragen, en heeft hij [bedrijf 2] benaderd om kippenlevers te importeren. Op het moment dat verdachte is begonnen met het inkopen van kippenlevers, heeft [naam] hem een voorschot betaald van 40.000,00 euro. Dit voorschot is betaald met biljetten van 500,00 euro. De rechtbank is van oordeel dat er zeker op dat moment alarmbellen bij verdachte hadden moeten gaan rinkelen. Desondanks is hij doorgegaan met het bestellen van partijen kippenlevers. In april 2018, augustus 2018 en oktober 2018 hebben leveringen van kippenlevers plaatsgevonden, waarbij in de laatste levering de partij cocaïne is aangetroffen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij nooit betrokken is geweest bij de invoer van de partij cocaïne. Hij heeft het voor hem branchevreemde bedrijf vooral opgezet om pensioen op te gaan bouwen. Hij zag het contact met [naam] als een kans om het bedrijf verder uit te bouwen en heeft zich hier dan ook voor ingezet. De betaling van het voorschot door [naam] met biljetten van 500,00 euro hebben geen argwaan bij hem gewekt, ook omdat het in de horecabranche ook niet ongebruikelijk was dat op deze wijze werd betaald. Daarnaast heeft hij het Albanese bedrijf waar [naam] werkzaam was proberen te verifiëren. Daar komt bij dat niet verdachte, maar [bedrijf 2] het bedrijf is geweest die voor een leverancier uit Zuid-Amerika heeft gekozen. Achteraf, met name nadat de partij cocaïne is aangetroffen en [naam] niet meer vindbaar was, beseft hij dat hij naïef en te goedgelovig is geweest en anders had moeten handelen.
Hoewel de verklaring van verdachte de rechtbank opmerkelijk en op onderdelen onbegrijpelijk voorkomt, en minst genomen een verdachte situatie oplevert, valt echter niet uit te sluiten dat zijn verklaring klopt. Verdachte is consistent gebleven in zijn verklaring en zijn verklaring wordt niet weersproken door de inhoud van het dossier. Bij dit oordeel is mede betrokken de enigszins naïeve indruk die verdachte ter zitting op de rechtbank heeft gemaakt. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat verdachte zelf bij het opzetten en/of de feitelijke uitvoering van het transport betrokken is geweest. Evenmin is gebleken dat hij het bedrijf in Zuid-Amerika zelf heeft benaderd of dat hij door dat bedrijf of door anderen op de hoogte is gesteld van de invoer van de cocaïne.
Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte met een flinke dosis naïviteit en onder dubieuze omstandigheden in zee is gegaan met een voor hem onbekende afnemer, maar deze omstandigheden zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien onvoldoende concreet en specifiek om op grond daarvan de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte vast te stellen. Dat verdachte de wetenschap heeft gehad dat er cocaïne werd vervoerd in het transport van de kippenlevers, kan op basis van het dossier niet worden geconcludeerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de partij cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat hij niet als medepleger of medeplichtige van die invoer kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne, is de rechtbank van oordeel dat evenmin bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk voorbereidingshandelingen ten aanzien van de invoer heeft verricht. Ook daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 3
Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Feit 4
De vraag die zich voordoet is of het geldbedrag van in totaal 131.495,00 euro afkomstig is uit enig misdrijf.
Zoals onder feit 1 is overwogen, is niet gebleken dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het geldbedrag daaruit afkomstig is. Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Het in totaal gestorte bedrag van 131.495,00 euro was spaargeld. Dit bedrag bestond uit contante betalingen die hij over de jaren heen heeft ontvangen voor verrichte werkzaamheden binnen zijn bedrijven. Verdachte heeft het geld in een kluis bewaard en uiteindelijk heeft hij besloten om het geldbedrag geleidelijk op zijn rekeningen te storten, zodat hij dit geld kon gebruiken voor het betalen van rekeningen en om in zijn nieuwe bedrijfsactiviteiten te investeren. Daarnaast heeft hij een deel van het spaargeld gebruikt om de auto, te weten de BMW, mee te betalen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij dit bedrag niet heeft verantwoord in zijn kasadministratie en over dit bedrag geen belasting heeft betaald. Dit blijkt eveneens uit de bewijsmiddelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte verzuimd heeft belasting te betalen over het genoemde geldbedrag.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen “afkomstig (…) van enig misdrijf” in de zin van de artikelen 420bis en 420quater Sr. Met andere woorden levert het voorhanden hebben van geld dat ter beschikking is gekregen als vergoeding voor verrichte werkzaamheden witwassen op, indien die inkomsten aan de belastingheffing waren onttrokken en verdachte hiervan op de hoogte was. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij hiervan op de hoogte was. Daarmee staat vast dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf, nu over dat geld belasting afgedragen had moeten worden op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wat betreft het voorhanden hebben van de auto, te weten de BMW, overweegt de rechtbank dat de auto is aangeschaft met het geld waarvan hiervoor is vastgesteld dat dit afkomstig is uit enig misdrijf. Voor de aanschaf van de auto heeft verdachte delen van het contant geldbedrag gestort op rekeningen van [bedrijf 4] Met dat geld heeft hij vervolgens de auto betaald. Op die manier is de illegale herkomst van een deel van het geldbedrag omgezet en was de auto (middellijk) van enig misdrijf afkomstig.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van 131.495,00 euro en een auto, te weten de BMW, voorhanden heeft gehad en dit geldbedrag heeft omgezet, terwijl hij wist dat deze onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag en de periode van ruim twee jaar, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 3op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 februari 2019 te
Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen en kasboeken valselijk heeft opgemaakt en heeft vervalst, door fictieve data en bedragen en namen te vermelden op de facturen en onjuiste/fictieve ontvangsten en uitgaven in de kasboeken te vermelden om deze kasboeken kloppend te maken met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 4
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 februari 2019, te Burgh-Haamstede, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
,immers heeft hij van enig contante geldbedrag, te weten 131.495 euro, en enig goed, te weten een auto (BMW), voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit contante geld en goed - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert zij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van 10.000 euro. De officier van justitie houdt in haar strafeis rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in deze zaak, zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, met 13 maanden is overschreden. Dit moet leiden tot compensatie in de op te leggen straf. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte moet worden volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest, eventueel aan te vullen met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verzocht wordt om gelet op de financiële situatie van verdachte geen geldboete aan hem op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Met het opstellen en versturen van valse en/of onjuiste facturen en het verwerken van deze facturen in zijn kasboek heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moet kunnen worden gesteld. Daarnaast heeft verdachte met het niet opgeven van inkomsten bij de Belastingdienst en deze vervolgens te gebruiken voor zijn bedrijfsvoering en de aanschaf van een auto, een groot contant geldbedrag witgewassen. Doordat er te weinig belasting is geheven, is zowel de Belastingdienst als de maatschappij benadeeld. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Daar komt bij dat witwassen een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer vormt. Verdachte heeft zich bij zijn handelen laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op de strafbeschikking van 5 november 2020, waarbij verdachte is veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 600,00. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank houdt ten slotte in het voordeel van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het dossier en hetgeen de verdediging en de officier van justitie naar voren hebben gebracht, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in totaal met 13 maanden overschreden is. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan 12 maanden moet naar bevind van zaken worden gehandeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden is. Echter, rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen tot een taakstraf voor de duur 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om een deel van de taakstraf, te weten 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk nu verdachte zijn bedrijf in de [bedrijf 4] wil voortzetten en dus blijft ondernemen, maar ook mede gelet op de duur en frequentie waarmee de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. De voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank neemt daarbij mee dat de naïeve houding waarmee verdachte lijkt te ondernemen hem in de toekomst wederom in de problemen kan brengen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte met deze voorwaardelijke straf in het achterhoofd eerder afstand zal nemen van bedenkelijke deals en dat eerder verschillende alarmbellen gaan rinkelen.

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
feit 4: gewoontewitwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een
USB-stick met het opschrift [tekst] .
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2022.