4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Het onderzoek is gestart nadat er op 23 oktober 2018 in de haven van Rotterdam in twee containers geladen met bevroren kippenlevers een partij van in totaal 1288,61 kilogram cocaïne is aangetroffen. Deze containers waren afkomstig uit Brazilië. De afzender van deze containers was het bedrijf [bedrijf 1] , de kennisnemer was het bedrijf [bedrijf 2] en de ontbieder was het bedrijf [bedrijf 3] , het bedrijf van verdachte.
Feit 1
Bij de vraag of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de ten laste gelegde gedragingen is allereerst van belang of de verdachte wist of had moeten weten dat in de te transporteren kippenlevers een partij cocaïne was verborgen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat er omstandigheden zijn waarbij vraagtekens geplaatst kunnen worden. Verdachte is al lange tijd werkzaam in de horecabranche en sinds 2014 eigenaar van [bedrijf 4] In februari 2018 heeft verdachte zijn bedrijfsactiviteit uitgebreid en is hij gestart met het opzetten van een handel in diervoeding, [bedrijf 3] . Dit was voor verdachte een volledig onbekende bedrijfsactiviteit. Verdachte is met de handel in diervoeding gestart op basis van één - voor hem onbekende - afnemer. Die afnemer was [naam] , afkomstig uit Albanië, en is destijds op een vreemde manier aan verdachte geïntroduceerd. Verdachte had geen gegevens van hem, kon hem niet bereiken en het bedrijf in Albanië waar deze [naam] werkzaam voor was, was niet verifieerbaar. Desondanks heeft verdachte op basis van deze ene afnemer investeringen gedaan in zijn bedrijf, door onder meer een bedrijfspand en vriescel aan te schaffen en een erkenning categorie 3 bij de NVWA aan te vragen, en heeft hij [bedrijf 2] benaderd om kippenlevers te importeren. Op het moment dat verdachte is begonnen met het inkopen van kippenlevers, heeft [naam] hem een voorschot betaald van 40.000,00 euro. Dit voorschot is betaald met biljetten van 500,00 euro. De rechtbank is van oordeel dat er zeker op dat moment alarmbellen bij verdachte hadden moeten gaan rinkelen. Desondanks is hij doorgegaan met het bestellen van partijen kippenlevers. In april 2018, augustus 2018 en oktober 2018 hebben leveringen van kippenlevers plaatsgevonden, waarbij in de laatste levering de partij cocaïne is aangetroffen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij nooit betrokken is geweest bij de invoer van de partij cocaïne. Hij heeft het voor hem branchevreemde bedrijf vooral opgezet om pensioen op te gaan bouwen. Hij zag het contact met [naam] als een kans om het bedrijf verder uit te bouwen en heeft zich hier dan ook voor ingezet. De betaling van het voorschot door [naam] met biljetten van 500,00 euro hebben geen argwaan bij hem gewekt, ook omdat het in de horecabranche ook niet ongebruikelijk was dat op deze wijze werd betaald. Daarnaast heeft hij het Albanese bedrijf waar [naam] werkzaam was proberen te verifiëren. Daar komt bij dat niet verdachte, maar [bedrijf 2] het bedrijf is geweest die voor een leverancier uit Zuid-Amerika heeft gekozen. Achteraf, met name nadat de partij cocaïne is aangetroffen en [naam] niet meer vindbaar was, beseft hij dat hij naïef en te goedgelovig is geweest en anders had moeten handelen.
Hoewel de verklaring van verdachte de rechtbank opmerkelijk en op onderdelen onbegrijpelijk voorkomt, en minst genomen een verdachte situatie oplevert, valt echter niet uit te sluiten dat zijn verklaring klopt. Verdachte is consistent gebleven in zijn verklaring en zijn verklaring wordt niet weersproken door de inhoud van het dossier. Bij dit oordeel is mede betrokken de enigszins naïeve indruk die verdachte ter zitting op de rechtbank heeft gemaakt. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat verdachte zelf bij het opzetten en/of de feitelijke uitvoering van het transport betrokken is geweest. Evenmin is gebleken dat hij het bedrijf in Zuid-Amerika zelf heeft benaderd of dat hij door dat bedrijf of door anderen op de hoogte is gesteld van de invoer van de cocaïne.
Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte met een flinke dosis naïviteit en onder dubieuze omstandigheden in zee is gegaan met een voor hem onbekende afnemer, maar deze omstandigheden zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien onvoldoende concreet en specifiek om op grond daarvan de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte vast te stellen. Dat verdachte de wetenschap heeft gehad dat er cocaïne werd vervoerd in het transport van de kippenlevers, kan op basis van het dossier niet worden geconcludeerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de invoer van de partij cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat hij niet als medepleger of medeplichtige van die invoer kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne, is de rechtbank van oordeel dat evenmin bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk voorbereidingshandelingen ten aanzien van de invoer heeft verricht. Ook daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 3
Nu verdachte dit feit heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Feit 4
De vraag die zich voordoet is of het geldbedrag van in totaal 131.495,00 euro afkomstig is uit enig misdrijf.
Zoals onder feit 1 is overwogen, is niet gebleken dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het geldbedrag daaruit afkomstig is. Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Het in totaal gestorte bedrag van 131.495,00 euro was spaargeld. Dit bedrag bestond uit contante betalingen die hij over de jaren heen heeft ontvangen voor verrichte werkzaamheden binnen zijn bedrijven. Verdachte heeft het geld in een kluis bewaard en uiteindelijk heeft hij besloten om het geldbedrag geleidelijk op zijn rekeningen te storten, zodat hij dit geld kon gebruiken voor het betalen van rekeningen en om in zijn nieuwe bedrijfsactiviteiten te investeren. Daarnaast heeft hij een deel van het spaargeld gebruikt om de auto, te weten de BMW, mee te betalen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij dit bedrag niet heeft verantwoord in zijn kasadministratie en over dit bedrag geen belasting heeft betaald. Dit blijkt eveneens uit de bewijsmiddelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte verzuimd heeft belasting te betalen over het genoemde geldbedrag.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen “afkomstig (…) van enig misdrijf” in de zin van de artikelen 420bis en 420quater Sr. Met andere woorden levert het voorhanden hebben van geld dat ter beschikking is gekregen als vergoeding voor verrichte werkzaamheden witwassen op, indien die inkomsten aan de belastingheffing waren onttrokken en verdachte hiervan op de hoogte was. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij hiervan op de hoogte was. Daarmee staat vast dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf, nu over dat geld belasting afgedragen had moeten worden op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wat betreft het voorhanden hebben van de auto, te weten de BMW, overweegt de rechtbank dat de auto is aangeschaft met het geld waarvan hiervoor is vastgesteld dat dit afkomstig is uit enig misdrijf. Voor de aanschaf van de auto heeft verdachte delen van het contant geldbedrag gestort op rekeningen van [bedrijf 4] Met dat geld heeft hij vervolgens de auto betaald. Op die manier is de illegale herkomst van een deel van het geldbedrag omgezet en was de auto (middellijk) van enig misdrijf afkomstig.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van 131.495,00 euro en een auto, te weten de BMW, voorhanden heeft gehad en dit geldbedrag heeft omgezet, terwijl hij wist dat deze onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag en de periode van ruim twee jaar, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.