Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 16 september 2022 was ingekomen. Verzoeker, die in een strafzaak was betrokken, vroeg om een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, die hij had gemaakt in verband met een beëindigde strafzaak. De kosten betroffen een bedrag van € 290,40 voor rechtsbijstand en € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek gedeeltelijk afgewezen moest worden, omdat de kosten niet onder 'de kosten van de raadsman' vallen zoals bedoeld in de wet, aangezien de rechtsbijstand niet door een advocaat was verleend.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat een redelijke uitleg van het begrip 'de kosten van een raadsman' niet meebrengt dat ook de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komen. Daarom werd het verzoek tot toekenning van een vergoeding afgewezen, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.