ECLI:NL:RBZWB:2022:8266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22-005956
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen geldbedragen en telefoon

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, geboren in 1954, betreffende de inbeslagname van geldbedragen en een telefoon. Het klaagschrift was ingediend op 21 maart 2022 en betrof de opheffing van de gelegde beslagen. Klaagster was niet verschenen bij de behandeling van het klaagschrift op 22 juni 2022, waar de officier van justitie en de waarnemend raadsvrouw van klaagster aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de in beslag genomen gelden vermoedelijk afkomstig waren uit de drugshandel van de zoon van klaagster, [belanghebbende]. Klaagster had aangevoerd dat zij de eigenaar was van de in beslag genomen goederen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van de geldbedragen.

De rechtbank verklaarde klaagster niet-ontvankelijk voor zover het klaagschrift was gericht tegen het beslag op de telefoon, omdat deze al was teruggegeven. Voor de resterende geldbedragen oordeelde de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzette tegen teruggave, aangezien de herkomst van het geld niet was aangetoond en het vermoeden bestond dat het geld uit criminele activiteiten afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat [belanghebbende] als redelijkerwijs rechthebbende van de inbeslaggenomen geldbedragen moest worden aangemerkt, ondanks zijn ontkenning van eigendom. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard.

De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-278954-21
rk.nummer: 22-005956
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1954 te onbekend
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 en artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 1 maart 2022 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] meerdere geldbedragen en een iPhone in beslag zijn genomen;
  • het klaagschrift, ingediend op 21 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 22 juni 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, mr. S. van Minderhout als waarnemend gemachtigd raadsvrouw van klaagster en [belanghebbende] als belanghebbende.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster de eigenaar is van de geldbedragen en de telefoon. Klaagster is zelf geen verdachte, maar zij wordt wel door het beslag bezwaard. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen de teruggave van het beslag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gelden en de telefoon in beslag zijn genomen in de woning van klaagster. Het is echter aannemelijk dat de gelden afkomstig zijn uit de handel in harddrugs door de zoon van klaagster, te weten [belanghebbende] . Met betrekking tot het bedrag van € 5.035,00 heeft de officier van justitie aangevoerd dat in de nabijheid van dit bedrag een cryptotelefoon is gevonden. De aangetroffen bedragen ter hoogte van
€ 6.160,00 en € 2.230,00 bestonden uit dezelfde coupures. Klaagster was niet op de hoogte van de hoogte van de bedragen die in haar woning aanwezig waren, waardoor het standpunt dat zij de bedragen heeft gespaard niet kan kloppen. Daarnaast is een legale herkomst van de bedragen nog niet aangetoond. Gezien de aard van de coupures is het niet onaannemelijk dat het geld afkomstig is uit de handel in drugs. In aanvulling op dit standpunt heeft de officier van justitie meegedeeld dat de inbeslaggenomen telefoon al terug is gegeven. Verzocht wordt het klaagschrift ongegrond te verklaren.
Voorafgaand aan de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw een aanvullend bericht gestuurd waarin zij meedeelt dat het klaagschrift zich niet langer richt tegen het bedrag van € 5.035,00 dat is aangetroffen in de logeerkamer. Daarnaast heeft zij stukken overgelegd waaruit blijkt dat klaagster in 2010 € 70.000,00 heeft opgenomen van haar rekening. In raadkamer heeft de waarnemend raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de resterende geldbedragen die in de woning zijn aangetroffen een legale herkomst hebben en aan klaagster toebehoren.
De officier van justitie heeft in raadkamer zijn eerder ingenomen standpunten herhaald en benadrukt dat onvoldoende is gebleken dat de aangetroffen geldbedragen daadwerkelijk het restant vormen van het geldbedrag dat in 2010 is opgenomen.
Belanghebbende heeft in raadkamer aangevoerd dat de geldbedragen die in de woning van klaagster zijn aangetroffen niet aan hem toebehoren.

2.De beoordeling

De rechtbank begrijpt dat het klaagschrift is ingetrokken ten aanzien van het bedrag van € 5.035,00 dat is aangetroffen in de logeerkamer. Zij zal dit deel van het klaagschrift dan ook buiten haar beoordeling houden.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon die onder klaagster in beslag is genomen al terug is gegeven. Om die reden heeft klaagster geen belang meer bij het klaagschrift voor zover dit is gericht tegen het beslag op de telefoon. Om die reden zal de rechtbank klager niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van dit deel van het klaagschrift.
Klaagster is wel ontvankelijk in het klaagschrift voor zover het is gericht tegen het beslag op de resterende geldbedragen.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank stelt vast dat uit het raadkamerdossier is gebleken dat de zoon van klaagster wordt verdacht van de handel in drugs. Hij zou regelmatig verblijven in de woning van klaagster. In die woning zijn niet alleen de inbeslaggenomen geldbedragen, maar ook pillen, hasj en een cryptotelefoon zijn aangetroffen. De coupures die zijn aangetroffen zijn coupures die regelmatig voorkomen bij de handel in drugs. Voorafgaand aan de doorzoeking van de woning is aan klaagster gevraagd of er grote geldbedragen in de woning waren. Zij heeft hierop zelf geantwoord dat dit niet het geval was. Sinds de inbeslagneming van de gelbedragen is de verklaring van klaagster over het eigendom en de herkomst van het geld meerdere keren gewijzigd. De rechtbank stelt bovendien vast dat de door klaagster ingediende stukken een opname van een geldbedrag in 2010 aantonen. Het had op de weg van klaagster gelegen om met behulp van bijvoorbeeld een vermelding van het bedrag bij de aangifte inkomstenbelasting, of een informatieformulier in het kader van een bijstandsuitkering aan te tonen dat het contante geldbedrag een restant is van het bedrag dat in 2010 werd opgenomen. Dit heeft zij niet gedaan. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet klaagster maar [belanghebbende] als redelijkerwijs rechthebbende van de inbeslaggenomen geldbedragen moet worden aangemerkt. Het feit dat belanghebbende ontkent dat de geldbedragen aan hem toekomen, doet hier niet aan af. Het ontkennen van het eigendom kan namelijk in zijn eigen belang zijn gelet op de verdenking die er tegen hem ligt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3. De beslissing

De rechtbank:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover het klaagschrift is gericht tegen het beslag op de telefoon;
- verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is op 6 juli 2022 gegeven door mr. J.C Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).