In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door mr. P.L.G. Rens. Het klaagschrift betreft de teruggave van een personenauto, een Audi A1, die op 11 februari 2022 in beslag was genomen omdat deze vermoedelijk van diefstal afkomstig zou zijn. Klaagster, die de auto op 31 januari 2022 had aangeschaft en doorverkocht aan een klant, stelde dat er geen strafvorderlijk belang meer was voor het voortduren van de inbeslagname, aangezien zij de auto voor een marktconforme prijs had gekocht en de Duitse autoriteiten hadden bevestigd dat de auto niet als gestolen gesignaleerd stond.
De officier van justitie betwistte de claim van klaagster en stelde dat zij niet als rechthebbende kon worden beschouwd, omdat er aangifte was gedaan van diefstal. De rechtbank oordeelde echter dat klaagster voldoende onderzoek had verricht en te goeder trouw had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat het strafvorderlijk belang niet langer aanwezig was, aangezien klaagster niet als verdachte werd beschouwd en er geen lopende strafprocedure was. De rechtbank besloot dat de auto aan klaagster moest worden teruggegeven, ondanks de eerdere inbeslagname.
De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de Audi A1 aan klaagster. Deze beslissing is genomen in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagname en de vraag wie als rechthebbende van de auto moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij de civiele aspecten van de zaak in overweging genomen, waarbij het belang van de strafvordering en de rechten van de betrokken partijen zijn afgewogen.