In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in verband met meerdere verkeersovertredingen een motor in beslag had genomen. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.A. Buntsma, verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van de motor, omdat deze gedeeltelijk gedemonteerd was en niet berijdbaar. Klager ontkende de feiten te hebben gepleegd en stelde dat het belang van strafvordering niet vereiste dat het beslag werd voortgezet.
De officier van justitie, mr. J. Castelein, betoogde echter dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard. Hij verwees naar een proces-verbaal van 14 april 2022, waarin klager werd beschuldigd van meerdere verkeersovertredingen, en stelde dat er sprake was van recidive. De motor, een crossmotor zonder kenteken, was in beslag genomen na gevaarlijk rijgedrag van klager, die ook betrokken was bij een ongeval en de plaats van het ongeval had verlaten. De officier van justitie concludeerde dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de motor zou bevelen.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer summier van aard was. De rechtbank stelde vast dat klager verdacht werd van ernstige verkeersdelicten en niet in het bezit was van een rijbewijs. Gezien deze omstandigheden was het niet onwaarschijnlijk dat de strafrechter de verbeurdverklaring van de motor zou bevelen. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de motor voortduurt.