ECLI:NL:RBZWB:2022:8280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22-006461
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een bromfiets

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager wiens zoon een bromfiets had meegenomen zonder toestemming. De klager, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Minderhout, verzocht om teruggave van de bromfiets die op naam van de klager stond, maar door haar zoon was in beslag genomen. De officier van justitie stelde dat de bromfiets vatbaar was voor verbeurdverklaring, gezien de eerdere overtredingen van de zoon van de klager. De rechtbank oordeelde dat de klager onvoldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat haar zoon de bromfiets gebruikte, en dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring zou bevelen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de bromfiets gerechtvaardigd was. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de procedure en de relevante wetgeving in acht nam, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 22-006461
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]geboren op [geboortedag] 1974,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 23 maart 2022 onder [belanghebbende] in beslag is genomen: een snorfiets, BTC Riva met [kenteken] .
  • het klaagschrift, ingediend op 24 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 13 juni 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klaagster en mr. S. van Minderhout als waarnemend en gemachtigd raadsvrouw van klaagster.
De [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Namens klaagster is aangevoerd dat er onder de zoon van klaagster een bromfiets (BTC Riva, [kenteken] ) in beslag is genomen. Klaagster is echter de eigenaar van deze bromfiets en wordt bezwaard door de inbeslagname van de bromfiets. De zoon van klaagster had de bromfiets zonder haar medeweten en zonder toestemming meegenomen. Klaagster verzoekt de rechtbank daarom tot gegrondverklaring van het klaagschrift en de teruggave van de bromfiets.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bromfiets vatbaar is voor verbeurdverklaring. Op 23 maart 2022 is de zoon van klaagster gecontroleerd en geverbaliseerd voor het rijden zonder geldig rijbewijs op voornoemde bromfiets. Het is niet de eerste keer dat dit is gebeurd. De bromfiets staan op naam van klaagster, zij wonen op hetzelfde adres. Klaagster wist dat haar minderjarige zoon geen geldig rijbewijs had en wist of moest als wettelijk vertegenwoordigster weten dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest. Onder die omstandigheden mocht van klaagster verwacht worden dat zij er voor zou zorgen dat haar zoon niet langer van de bromfiets gebruik kon maken. Dit heeft klaagster niet, dan wel, onvoldoende betracht. Gelet hierop is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de bromfiets zal gelasten. Het klaagschrift dient daarom ongegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid, aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwer-pen die niet aan de verdachte c.q. veroordeelde toebehoren, enkel verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij wel toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank maakt uit het dossier en het verhandelde in raadkamer op dat de zoon van klaagster (hierna: belanghebbende) op meerdere momenten voorafgaand aan het onderhavige incident door de politie is gezien terwijl hij reed op de bromfiets die thans in beslag is genomen. Belanghebbende is hier eerder ook voor aangehouden en vervolgd. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat klaagster dit wist. Zij is de wettelijk vertegenwoordigster van belanghebbende en wordt in die hoedanigheid op de hoogte gesteld van een aanhouding dan wel vervolging van hem. Bovendien heeft klaagster in raadkamer verklaard dat zij de sleutel van de bromfiets bewust zou hebben verstopt voor belanghebbende. Deze verklaring is onbegrijpelijk wanneer klaagster niet wist dat belanghebbende eerder op de bromfiets heeft gereden.
Belanghebbende is vervolgens wederom rijdend op de bromfiets aangetroffen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat klaagster niet afdoende maatregelen heeft genomen om belanghebbende ervan te weerhouden om de bromfiets mee te nemen en hierop te rijden. De rechtbank acht de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de bromfiets zal bevelen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.

3. De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 27 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).