ECLI:NL:RBZWB:2022:8281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22-006886 en 22-006887
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van motorscooter

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager die de inbeslagname van zijn motorscooter aanvecht. De motorscooter, een Yamaha, was op 24 maart 2022 in beslag genomen, terwijl de klager deze op 11 maart 2022 had gekocht. De klager stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat de motorscooter niet gestolen was, maar de officier van justitie betwist dit en stelt dat de motorscooter aan de rechtmatige eigenaar moet worden teruggegeven. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld op 13 juni 2022, waarbij zowel de klager als de officier van justitie zijn gehoord.

De rechtbank overweegt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de motorscooter, omdat deze mogelijk kan dienen als bewijs in een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank wijst erop dat de klager, als professioneel handelaar in motorfietsen, onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de motorscooter. De rechtbank concludeert dat de klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, omdat hij de motorfiets van een onbekende persoon heeft gekocht en er een aanzienlijk bedrag in contanten voor heeft betaald zonder de nodige voorzichtigheid in acht te nemen. Daarom verklaart de rechtbank het klaagschrift ongegrond.

De beslissing is genomen door rechter E.B. Prenger en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klager.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 22-006886 en 22-006887
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[bedrijf],
namens deze [klager]
en
[klager]geboren op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 24 maart 2022 onder klager in beslag is genomen: een motorscooter van het merk, Yamaha, [type] .
  • het klaagschrift, ingediend op 29 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 13 juni 2022. Gehoord zijn de officier van justitie en klager.
Klager voert aan dat er op 24 maart 2022 een motorscooter (Yamaha [type] ) in beslag is genomen. Klager heeft de motorscooter op 11 maart 2022 gekocht en hij wordt ernstig bezwaard door de inbeslagname en de voortduring daarvan. Klager heeft begrepen dat de betreffende motorscooter zou zijn gestolen in België. Klager stelt bij de aankoop van de scooter te goeder trouw te hebben gehandeld en op die grond de rechtmatige eigenaar van het goed te zijn geworden. Klager acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van de scooter zal bevelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Klager - dan wel zijn bedrijf - is nog onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De motorscooter dient te worden teruggegeven aan de rederlijkerwijs als rechthebbende aan te merken peroon, te weten de aangever. Artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek maakt dit niet anders, nu klager, zeker in de uitoefening van zijn beroep als professioneel handelaar in motorfietsen, niet in voldoende mate heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
De klaagschriften zijn tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2010, gepubliceerd als ECLI:NL:HR:2010: BL2823 / NJ 2010, 654, draagt het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter. Wel dient de beklagrechter in voorkomende gevallen te beoordelen of beslagene, respectievelijk een derde, redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt. Bij die beoordeling behoort de beklagrechter niet ten gronde te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar mag hij wel een (voorlopig) oordeel vellen omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp waarbij civiele aspecten kunnen worden betrokken.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat klager de motorfiets in kwestie van een voor hem onbekend persoon in Brussel heeft gekocht en er een bedrag van € 12.000,- in contanten voor heeft betaald. Na de invoer van de motorfiets in Nederland en de daarbij behorende controle door de RDW, is gebleken dat de motorfiets als gestolen stond geregistreerd. Binnen het beperkte toetsingskader dat de rechtbank heeft, is zij van oordeel dat klager onder die omstandigheden onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de hem aangeboden motorfiets om hem als te goeder trouw te kunnen aanmerken in de zin van artikel 3:86 BW. De rechtbank kent daarbij veel gewicht toe aan het feit dat klager als professional handelde. Daarnaast had het grote contante geldbedrag dat werd betaald reden moeten zijn voor klager om meer vragen te stellen en/of om nader onderzoek te verrichten. Het feit dat klager bij de overdracht de sleutels en de benodigde papieren heeft gekregen, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende van de motorfiets kan worden aangemerkt. Om die reden zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 27 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).