ECLI:NL:RBZWB:2022:8282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22-009791
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.345,00

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen geldbedrag van € 2.345,00 betwistte. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, stelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van het geld, aangezien hij ontkende dat het geld in verband staat met enig misdrijf. De officier van justitie, mr. J. Castelein, betoogde echter dat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later verbeurdverklaring zal bevelen, gezien de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de tegenstrijdige verklaringen van klager.

De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan worden gevergd om in te gaan op de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat klager wordt verdacht van witwassen en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Gelet op de omstandigheden en de wisselende verklaringen van klager, concludeerde de rechtbank dat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het geld verbeurd zal verklaren. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.

De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier mr. M.A.E. de Kroon en kan door het Openbaar Ministerie en klager worden aangevochten bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/101973-22
rk.nummer: 22-009791
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.J.M. Oerlemans, Rompertsebaan 66,
5231 GT ’s-Hertogenbosch
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 21 maart 2022 onder klager in beslag is genomen: een gelbedrag van € 2.345,00.
  • het klaagschrift, ingediend op 10 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 27 juni 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J. Castelein en mr. R.J.M. Oerlemans als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Na controle zijn onder hem verdovende middelen en een geldbedrag van € 2.345,00 in beslag genomen. Klager ontkent ten stelligste dat het inbeslaggenomen geldbedrag in relatie staat tot enig misdrijf en is van oordeel dat hij bij het voortduren van het beslag onevenredig wordt getroffen, nu hij niet vrijelijk kan beschikken over zijn geld. Hierbij geldt naar het oordeel van klager tevens dat het belang van strafvordering zich niet verzet of lijkt te verzetten tegen de gewenste teruggave van het geld.
In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsman aangevoerd dat klager een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd. De politie kan dit controleren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, verbeurdverklaring zal bevelen. Klager heeft geen stukken met betrekking tot de verkoop van de auto overgelegd. Daarbij komt dat klager tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.

2. De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank stelt vast dat klager wordt verdacht van witwassen van een geldbedrag van € 2.345,00. Gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de wisselende verklaringen van klager, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 11 juli 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).