In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen geldbedrag van € 2.345,00 betwistte. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, stelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van het geld, aangezien hij ontkende dat het geld in verband staat met enig misdrijf. De officier van justitie, mr. J. Castelein, betoogde echter dat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later verbeurdverklaring zal bevelen, gezien de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de tegenstrijdige verklaringen van klager.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan worden gevergd om in te gaan op de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat klager wordt verdacht van witwassen en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Gelet op de omstandigheden en de wisselende verklaringen van klager, concludeerde de rechtbank dat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het geld verbeurd zal verklaren. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.
De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier mr. M.A.E. de Kroon en kan door het Openbaar Ministerie en klager worden aangevochten bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening.