Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die de teruggave van een inbeslaggenomen voertuig, een Citroën C1, vorderde. Klager stelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van het voertuig, omdat de officier van justitie had besloten het voertuig te verbeurd verklaren. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het voertuig was gebruikt bij strafbare feiten, wat de verbeurdverklaring rechtvaardigde. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 juni 2022 was klager niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat klager de bestuurder van het voertuig was en dat het voertuig betrokken was bij strafbare feiten.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat klager als verdachte was aangemerkt in een onderzoek naar oplichting en witwassen, waarbij het inbeslaggenomen voertuig meerdere keren in de buurt van de strafbare feiten was gezien. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat een rechter later het voertuig verbeurd zou verklaren. Gelet op deze overwegingen verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op het voertuig gehandhaafd blijft.
De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. J. van Eekelen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.