In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die een zonnebril in beslag had genomen. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. S. van Minderhout, stelde dat de zonnebril op 11 maart 2022 was aangeschaft en dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, betoogde echter dat de zonnebril was gekocht met geld dat verkregen was uit de aan klager verweten feiten, en dat de bril daarom voor verbeurdverklaring in aanmerking kwam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat klager als verdachte is aangemerkt in een onderzoek naar oplichting en witwassen, en dat er aanwijzingen zijn die naar klager wijzen. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de zonnebril zal bevelen, gezien de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname van de zonnebril in stand blijft. Deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie en de klager worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na de datum van de uitspraak.